Buitenland

Juba groeide en kreeg straatkinderen

Het is een nieuw fenomeen in Juba: straatkinderen. Tot 2005 waren ze er nauwelijks in de Zuid-Sudanese hoofdstad, maar inmiddels zijn het er honderden. De meisjes belanden vaak in vunzige bordelen.

Mark Wallet
14 January 2011 22:50Gewijzigd op 14 November 2020 13:18
Kinderen in de buurt van hun ouderlijk ‘huis’, op het industrieterrein van Juba. Foto RD
Kinderen in de buurt van hun ouderlijk ‘huis’, op het industrieterrein van Juba. Foto RD

Cathy Groenendijk, een Ugandese die met een Nederlandse man is getrouwd, wijst op een halfvergane vrachtauto, langs de kant van de weg. „Ook daaronder slapen een paar meisjes”, zegt ze. Ze rijdt over het desolate industriegebied van Juba. Braakliggende stukken grond zijn verworden tot vuilnishopen, waartussen met zeil en allerhande afval hutjes zijn opgetrokken. Er wonen complete families. Voor verschillende optrekjes staan er grote potten op het vuur. „Die zijn bier aan het brouwen”, weet Groenendijk. „De bron van veel ellende.”

De 52-jarige Groenendijk opende zo’n drie jaar geleden een opvangtehuis voor straatmeisjes in Juba. Ze kwam naar de stad om voor een grote hulporganisatie te werken, maar besloot zich het lot van de kinderen aan te trekken. „Ze leefden als beesten op straat”, zegt ze. In haar tehuis ontvangt ze momenteel iedere dag zo’n 25 kinderen. Ze komen zich in de vroege ochtend wassen, krijgen een ontbijt en gaan dan naar school. In de middag komen ze terug, gebruiken een avondmaaltijd en moeten daarna de straat weer op. „Dat is een moeilijk moment”, zegt Groenendijk. „Ik kan hun ’s nachts onmogelijk opvang bieden. We zijn echter bezig met de bouw van een slaaphuis.”

Groei

Juba is enorm gegroeid, sinds er in 2005 vrede kwam tussen Noord- en Zuid-Sudan. De stad trok industrie aan en floreerde als nooit tevoren. „Vroeger kon ik hier een halve dag langs de weg zitten, en dan passeerde er één auto. Nu kun je soms nauwelijks oversteken”, verwoordt een inwoner de vooruitgang treffend.

De groei had echter ook een keerzijde. Tienduizenden Sudanezen trokken vanaf het platteland naar de stad, op zoek naar werk en vooruitgang. Bovendien arriveerden er stromen binnenlandse vluchtelingen, op de loop voor tribale conflicten of het gevreesde Verzetsleger van de Heer. Daarmee kwam er een enorme druk op de voorzieningen in de stad. Er was onvoldoende woonruimte, waardoor er sloppenwijken ontstonden. Werkloosheid, geweld en drankgebruik staken de kop op. En toen waren er ook de straatkinderen.

De ‘straatschooiers’ zijn een vertrouw fenomeen geworden in Juba. Ze hangen vooral rond bij de marktplaatsen en in het centrum van de stad. Als de kinderen nog ouders hebben, zijn die vaak niet in staat voor hen te zorgen. Hun thuis is op het industrieterrein of op de met gras overwoekerde begraafplaats achter het stadion. De ouders hebben geen werk, zijn getraumatiseerd door de oorlog, ziek of aan de drank.

Verdere familie woont op het platteland, waardoor ook zij de kinderen niet kunnen opvangen. Eeuwenlang zorgde de traditionele familie voor een stevig vangnet, maar dat is door de oorlog aan flarden gescheurd. „De samenleving is door de oorlog uiteengevallen”, zeggen de Sudanezen.

Prostitutie

De meisjes (zo’n 22 procent van de straatkinderen) zijn bijzonder kwetsbaar op straat. Geregeld worden ze ’s nachts verkracht door dronken mannen of straatjongens. Groenendijk noemt Sabila, een van de meisjes uit het project. Ze is als 7-jarige seksueel misbruikt en daarbij zwaar verminkt. Sabila is bloedend door Groenendijk naar het ziekenhuis gebracht. „Vrijwel alle kinderen die hier komen, zijn al seksueel actief”, zegt de hulpverleenster. „We hebben één meisje van 16, maar de overigen zijn tussen de 4 en de 14 jaar oud. Dat is de harde realiteit.”

Om zichzelf te beschermen proberen veel meisjes ’s nachts in de buurt van een vluchtelingenkamp te slapen of bij hun ouders. Niet voor niets geven ze aan dat nachtelijk geweld hun grootste angst is. Groenendijk: „Ik ken een meisje dat in de buurt van de markt onder een auto ging slapen, maar zij is die nacht behandeld als een hond.” Ze schudt haar hoofd. „Als minder dan een hond. Ja, ze zijn dapper, deze meiden. Rond tien uur ’s avonds gaan ze nog over straat, maar dan kan er van alles gebeuren.”

Over de toekomst van de kinderen maakt Groenendijk zich zorgen. „Negenennegentig procent belandt in de prostitutie”, weet ze. „Ze groeien ermee op. Als de kinderen een jaar of 12 zijn, ontdekken ze dat ze ook geld kunnen krijgen voor seks. Het is beter ervoor betaald te worden dan te worden verkracht, redeneren ze. In een bordeel hebben ze bovendien een eigen kamertje, met een bed. Daar zijn ze soms apetrots op.”

Groenendijk investeert veel in het onderwijs voor de kinderen. Ze stuurt hen allemaal naar een goede school en probeert ook vervolgonderwijs voor hen te regelen. „Het is belangrijk dat ze een normaal vak kunnen uitoefenen, waarmee ze hun brood kunnen verdienen.” De kosten voor het onderwijs komen voor rekening van het Confident Children out of Conflict (CCC)-project van Groenendijk. „Dat is kostbaar”, erkent ze. „Maar het is noodzakelijk. Het geeft me hoop dat de jonge kinderen in het programma uit de prostitutie zullen blijven en een normaal bestaan op kunnen bouwen.”

Soldaten

Zuid-Sudan staat op het punt zich los te maken van het noorden. Ook de straatmeisjes steken enthousiast en lachend hun hand op, als je hun naar het referendum vraagt. De hand staat voor afscheiding van het noorden: Bye, bye Khartoem. In Juba hangen her en der posters met teksten die een betere samenleving aankondigen. ”Gerechtigheid voor iedereen”, roepen ze.

Groenendijk is er niet gerust op. „Soldaten behoren tot de belangrijkste klanten van de meisjesprostituees”, geeft ze aan. „Zij vertegenwoordigen het gezag. Nee, het probleem rond straatkinderen en prostitutie is de laatste tijd alleen maar groter geworden. Ik zie het toenemen.”

In het tehuis van Groenendijk is er ruimte voor maximaal 25 kinderen, maar daarmee leven er nog altijd vele anderen op straat. Hoe selecteert Groenendijk eigenlijk? „Ik zoek de meest kwetsbare kinderen”, zegt ze. Daarvoor gaat ze de straat op en knoopt daar gesprekjes aan. „Ik wil weten of de kinderen wees zijn, of ze ooit naar school zijn geweest, of ze misbruikt worden. Ik trek hun achtergrond zo veel mogelijk na en ga naar hun ouders, wanneer die er nog zijn. Op grond daarvan nodig ik de meisjes uit naar het project te komen.”

Kerk

De kinderen van het project gaan iedere zondag mee naar de vroege dienst in de anglicaanse kerk van Juba. „Dat willen ze zelf”, zegt Groenendijk. „In de kerk zijn ze iemand.” De hulpverleenster moet soms lobbyen voor hen onder de kerkmensen. „De kinderen kunnen agressief zijn en hebben soms ook in de kerk nog iets onderling uit te vechten. Mensen zeggen wel eens tegen me dat ze de dienst verstoren. Ik antwoord dan altijd: „Hou van hen. Dat helpt echt, daardoor veranderen ze.”

Er wordt hier in de opvang ook veel gevochten, geeft de hulpverleenster aan. „Soms gedraagt een meisje zich zo gewelddadig dat ik haar de toegang voor een tijdje moet ontzeggen.” Ze schudt haar hoofd. „Het geloof inspireert me om het werk vol te houden”, zegt ze dan. „Mijn energie is soms compleet op. Het werk gaat altijd maar door, zeven dagen per week. Ik weet echter waar ik het voor doe.”


Rapport over straatkinderen

In oktober 2009 bracht de Franse kinderrechtenorganisatie EMDH met steun van de Nederlandse en Franse ambassades in Sudan een rapport uit over de positie van straatkinderen in Juba. Daarvoor werd onder meer onderzoek gedaan naar het drugsgebruik onder de kinderen. Zo’n 48 procent van de op straat levende kinderen gaf aan elke ochtend en avond drugs of alcohol te nuttigen, terwijl nog eens 18 procent meldde dit elke avond te doen. Negentien procent gebruikte soms en 15 procent gaf geen antwoord op deze vraag.

De meerderheid van de kinderen gebruikt een op petroleum gebaseerde lijm, die volop op de markten verkrijgbaar is. Via een plastic zakje inhaleren ze de chemicaliën, die hun een high gevoel bezorgen. Na het snuiven van lijm voelen de kinderen zich sterk en kennen ze geen angst. Dat kan resulteren in gevechten, maar ook in verminderde oplettendheid in het verkeer. Lijm en alcohol kunnen bovendien grote schade aan de mentale en fysieke ontwikkeling van de kinderen toebrengen.

Als grootste moeilijkheid van het leven op straat noemden de kinderen honger, direct gevolgd door geweld. Ook medische problemen scoren hoog. Een relatief klein deel (12 procent) gaf aan zijn familie te missen. Veertig procent van de kinderen gaf aan geen enkel contact met ouders te hebben, terwijl 20 procent geen antwoord gaf. Slechts 13 procent zegt contact te hebben met beide ouders, 18 procent alleen met de moeder.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer