Aftrekpost na uitzicht op voordeel
Wie werkzaamheden verricht en daarvoor wordt betaald, zal hierover net als alle andere Nederlanders inkomstenbelasting moeten betalen. Er moet dan wel sprake zijn van een bron van inkomen.
Dat wil zeggen: er moet redelijkerwijs voordeel kunnen worden verwacht van de verrichte werkzaamheden. Een hobby die nooit tot voordelen zal kunnen leiden, is geen inkomen. Verder moet het doel van de werkzaamheden zijn om (enig) inkomen te krijgen. Echter, eenvoudig stellen dat dit doel niet aanwezig is terwijl er met enige regelmaat geld wordt verdiend aan bepaalde werkzaamheden, zal bij de rechter geen genade vinden. Daarnaast moet, wil er van inkomstenbelastingheffing sprake zijn, ook in het economische verkeer worden opgetreden (dus niet in bijvoorbeeld gezinsverband).
Door belastingbetalers wordt –anders dan wellicht zou worden verwacht– ook juist bepleit dat er sprake is van een bron van inkomen. Wie namelijk een bron van inkomen heeft als resultaatgenieter, kan kosten in aftrek brengen van zijn (overige of latere) inkomen. Een resultaatgenieter is iemand die niet in dienst is, geen ondernemer is, maar wel voldoet aan de genoemde bronvragen: met werkzaamheden voordeel beogen en kunnen verwachten en deelname aan het economische verkeer, zoals bijvoorbeeld een freelancer. Ook ondernemers kunnen overigens kosten in aftrek brengen.
Een rechtszaak waarin de bronvraag duidelijk aan de orde kwam, is die van een muziektherapeute. Zij was jarenlang in loondienst, maar daarnaast was ze psychotherapeute. In het begin had ze echter maar één cliënt. Hiermee verdiende ze 405 euro in 2005, 135 euro in 2006 en 87 euro in 2007. Daarnaast maakte ze flinke kosten: 3087 euro in 2005, 3804 euro in 2006 en 2261 euro in 2007.
De therapeute zag echter haar kans om echt geld te verdienen toen zij een samenwerking begon met een andere praktijk in 2008. Zij kon haar therapieën toen gaan aanbieden als zelfstandig therapeut vanuit die andere praktijk. Door deze samenwerking kon zij bovendien haar diensten aanbieden via het contract dat de praktijk had met Achmea Zorg, een verzekeringsmaatschappij.
De muziektherapeute trok het saldo van haar inkomsten en kosten af in haar aangifte inkomstenbelasting. In 2005 was er dus al sprake van een flinke aftrekpost (negatief resultaat uit overige werkzaamheden) van per saldo 2682 euro. Dit had tot een flinke teruggaaf inkomstenbelasting kunnen leiden, als de inspecteur deze aftrekpost niet had geweigerd.
De muziektherapeute stapte naar de rechter over het jaar 2005 en kreeg gelijk, maar de aftrekpost werd wel verminderd tot 773 euro. De rechter vond de hoogte van de kosten niet reëel.
De inspecteur ging in hoger beroep bij het gerechtshof in Amsterdam. Volgens hem had de muziektherapeute in 2005 en 2006 geen reëel uitzicht op daadwerkelijk financieel voordeel van haar therapeutische werkzaamheden. Ze maakte toen immers alleen maar verlies en had een bijzonder beperkte cliëntenkring. De therapeute was het hier niet mee eens. Ja, ze heeft een lange aanlooptijd nodig gehad. Maar zij heeft vanaf 2005 al flink haar best gedaan om de praktijk uit te breiden door brieven te schrijven aan huisartsen en anderen met het verzoek patiënten naar haar te verwijzen. Ze liet zelfs een collega aan het woord die dit als getuige kon bevestigen. Ook vertrouwde zij erop dat zij in de jaren na 2005 geregistreerd zou kunnen worden, waardoor haar dienstverlening vergoed zou kunnen worden door de verzekering. De beroepsvereniging was hier in 2005 al druk mee bezig, wat ook door de collega werd bevestigd. Bovendien behaalde zij inmiddels een omzet van 30.000 (2009) tot naar schatting 50.000 euro (2010).
Het gerechtshof moest een oordeel vellen. Niet in geschil was dat er sprake was van deelname in het economisch verkeer en het beogen van voordeel. Maar kon dat voordeel in 2005 ook redelijkerwijs worden verwacht? Het hof vond van wel, gelet op de argumenten die de muziektherapeute had gegeven. Zij kon dus volgens het gerechtshof in 2005 een aftrekpost opnemen. De latere jaren komen niet aan de orde, maar hier zal in ieder geval volgens dit hof dezelfde lijn gelden.
Op het eerste gezicht is de uitspraak logisch, want vanaf 2009 werden (blijkbaar) wel flinke voordelen behaald. Maar toch: de situatie van de muziektherapeute verbeterde pas vanaf 2008 door de samenwerking met de praktijk aanzienlijk. Kon in 2005 wel een reëel voordeel worden verwacht? Startte haar bron van inkomen niet pas in 2008? Blijkbaar liet het gerechtshof de inspanningen die zij al vanaf 2005 verrichtte (brieven aan huisartsen) en de mogelijke registratie zwaar genoeg wegen. Hierdoor kon zij al een voordeel beogen. Dat de situatie in 2008 veranderde door de samenwerking was in 2005 niet voorzien, maar was volgens het hof alleen maar een gunstige wijziging van de omstandigheden en niet van de algemene verwachtingen op reëel voordeel.
De auteur is werkzaam bij de belastingadviespraktijk van PwC. Reageren aan scribent? fiscaliteiten@refdag.nl