Kerk & religie

Hugo de Groot hekelde theologische twisten

DEN HAAG – Hugo de Groot zag de verdeeldheid onder christenen in zijn tijd als een ziekte. Hij zocht naar verdraagzaamheid en eenheid. Het was volgens hem beter om over ingewikkelde theologische kwesties niet te twisten, maar een eerbiedig zwijgen in acht te nemen.

Kerkredactie
13 January 2011 09:11Gewijzigd op 14 November 2020 13:15
Het christendom was volgens Hugo de Groot ten prooi gevallen aan theologische twisten, zei dr. J. P. Heering gisteren in een lezing over de staatsman uit de 17e eeuw. Foto Wikimedia
Het christendom was volgens Hugo de Groot ten prooi gevallen aan theologische twisten, zei dr. J. P. Heering gisteren in een lezing over de staatsman uit de 17e eeuw. Foto Wikimedia

Dat betoogde dr. J. P. Heering woensdag in een lezing over Hugo de Groot in de remonstrantse kerk in Den Haag. De lezing was er een in de serie ”Vrij en verdraagzaam, van Hugo de Groot tot Herman Heering” en werd georganiseerd door het remonstrantse Uytenbogaertcentrum. De theoloog en jurist Heering promoveerde in 1992 op een dissertatie over Hugo de Groots apologetische werk ”De veritate religionis christianae” (Over de waarheid van de christelijke godsdienst).

Hugo de Groot (1583-1645) was een staatsman die zich met verschillende wetenschappen bezighield, waaronder de theologie en het recht. Hij heeft zich blijvende roem verworven met een geschrift waarin hij zich opwierp als pleitbezorger voor de vrije zee (mare liberum). De vriend van Arminius bemoeide zich met de remonstrantse twisten tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621).

De Groot meende, aldus dr. Heering, dat de waarheid uit het zicht verdween door het twisten over godsdienstige zaken. Hiervan profiteerden de vijanden van het christendom. Wie de waarheid in pacht meende te hebben en zijn overtuiging aan anderen wilde opdringen, bracht onheil in de kerk, was De Groots opvatting.

Het christendom was volgens De Groot ten prooi gevallen aan theologische twisten, waardoor er een uitzichtloos voortwoekerende onenigheid was ontstaan, aldus dr. Heering. „Dit was in de ogen van De Groot de ziekte van het christendom van zijn tijd. De Groot beschouwde de christelijke waarheid als het glorieuze sluitstuk van de antieke heidense cultuur, maar hij constateerde dat het verval was ingetreden.”

De Groot nodigde volgens dr. Heering christenen uit hun perspectief te verbreden en hun blik te richten op de buitenstaanders, de niet-christenen. Het effect daarvan zou zijn dat christenen dan vanzelf een saamhorigheid zouden realiseren. „Wat hen aan elkaar bindt, is immers sterker dan wat hen scheidt van anderen. Zijn boodschap vond toen weinig weerklank.”

De Groot benadrukte, aldus dr. Heering, de orthodoxie van het remonstrantisme. In de Vroege Kerk was er immers veel steun te vinden voor het standpunt van Arminius en de remonstranten. Wederzijdse tolerantie was de enige oplossing. Van theologen verwachtte hij geen oplossing in godsdienstkwesties, omdat zij zich plachten te verliezen in allerlei pietluttige vraagstellingen die zelfs door de geleerdste mensen nauwelijks werden begrepen.

De Groot vond dat theologen er goed aan zouden doen een voorbeeld te nemen aan juristen, die zich doorgaans meer dan theologen bewust zijn van het gevaar van te veel definities. De kerken konden niet aan zichzelf worden overgelaten, vond De Groot, omdat daar een ziekelijke dogmatische onenigheid heerste. Hij zag meer in een rol van de overheid, die beide partijen in vrede naast elkaar moest laten leven. De overheid was de enige garantie voor het bewaren van de tolerantie.

De Groot was het faliekant oneens met de uitkomst van de Nationale Synode van Dordrecht, vertelde dr. Heering. Hij vond de synode één groot complot. De Dordtse Leerregels stonden haaks op het jarenlang door hem verdedigde tolerantiebeleid. Dr. Heering: „De Groot was ervan overtuigd dat het ongeoorloofd was de verdediging van een bepaald standpunt te verbieden. Inzake de waarheid achtte hij het zelfs principieel onjuist en onmogelijk anderen te vonnissen. De Groot was ervan overtuigd dat er geen waarheid kon zijn als er geen vrede was. In het twistzieke christendom was de waarheid als in een put verdwenen, vond hij.”

De Groot zag de oplossing voor het al te grote belang van leerstellingen in het onderscheid tussen noodzakelijke en niet-noodzakelijke dogma’s. De noodzakelijke leerstellingen betroffen enkele fundamentele punten waarover iedereen het eens was.

Ten slotte kwam hij tot de stelling dat het bij de verdediging van het christelijk geloof niet noodzakelijk is een beroep te doen op leerstellingen. „Daarmee koppelde hij de apologetiek los van de dogmatiek.”

In het boek ”De veritate religionis christianae” verdedigde De Groot de waarheid van de christelijke leer niet met dogma’s maar met redelijke argumenten en historische getuigenissen. Hij liep daarmee vooruit op de verlichtingsdenkers. Het boek was in de zeventiende eeuw heel gewild. In de achttiende eeuw steeg de verkoop ervan naar grote hoogten. „Grotius was zijn tijd vooruit”, aldus dr. Heering.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer