Rechtsfilosoof: Soms lijkt collegezaal een kerk
Dr. Timo Slootweg legt in de Leidse collegezaal het christelijk geloof aan studenten uit. Het leidt tot geïnteresseerde en verbaasde reacties. „Soms lijkt het hier net een kerk.”
Zelf durft hij niet te zeggen het allemaal te geloven. Maar wie de artikelen van rechtsfilosoof dr. Timo Slootweg leest, krijgt af en toe het gevoel met een belijdend christen te maken te hebben. „Mijn positie is wat ingewikkeld”, zegt Slootweg in zijn Haagse woonkamer, waar een fraaie Steinwaypiano prijkt. „Soms vergelijk ik mezelf met Kierkegaard. Net als hij probeer ik de manier waarop het christendom wordt verdedigd, te corrigeren. Bijvoorbeeld tegenover hen die teruggrijpen op het rationalistisch natuurrecht. Wie dat doet, ziet het christendom vooral als een sociaal gebeuren. Pas daarmee op, zou ik zeggen. Het geloof wordt een gezelschapsspel, wat het niet is. Het gaat in het christendom niet in de eerste plaats om een gewoonte of leer waarmee je je relatief gemakkelijk kunt identificeren. Het gaat om de persoonlijke beslissing voor God.”
Slootweg studeerde geschiedenis en filosofie in Rotterdam en Leiden. Hij promoveerde op een dissertatie over historisch besef, en publiceerde over de christen-jurist Paul Scholten en de Deense denker Kierkegaard. Binnenkort verschijnt er een artikel van zijn hand over deugden en het protestantisme.
Het universitair bedrijf is hectisch. Slootweg probeert de student als mens in het oog te houden. „Ik geef colleges over Kierkegaard en Scholten, en over het christelijk geloof. Als je een groep van 35 studenten hebt, zitten er misschien nog 5, 6 die er iets van hebben meegekregen. Er zijn er altijd wel die heel geboeid zijn. Hun geef ik graag persoonlijke aandacht.”
Vanwaar uw aandacht voor het christelijk geloof?
„Ik ben rooms-katholiek opgevoed. We waren daar thuis serieus in, zonder dat ik het als dwang heb ervaren. Mijn vader en moeder hebben mij niet gedwongen naar de kerk te gaan toen ik vragen ging stellen bij het geloof. Ik ben geen ideale christen geweest, maar het geloof ben ik ook nooit vergeten. Wél heb ik mijn best gedaan het te vergeten, dat mag je gerust weten. Je kunt het geloof in een bepaalde fase van je leven als een last ervaren. Dan lijkt het een bevrijding om je ervan los te maken.
Ik kan me herinneren dat ik het vormsel zou krijgen, maar ik was er niet klaar voor. Ik begreep niet wat er van mij werd gevraagd. Zo ben ik altijd bij de beginselen van het geloof blijven hangen. In mijn studententijd ben ik niet vaak meer naar de kerk gegaan. Maar de belangstelling bleef. Ik voel me nu erg aangetrokken tot bepaalde aspecten van het protestantse geloof zoals die bij Kierkegaard en in de door hem beïnvloede dialectische theologie te vinden zijn. Voor hem is het niet genoeg alleen maar te beschouwen. In het rooms-katholicisme staat de beschouwing voorop. Bij Kierkegaard gaat het om geloof als beslissing, als anticlimax. Het gaat om zondaar worden, om in berouw uit genade te leven. Zoiets. Het is ontzettend goed om hier met studenten over te praten, daar leer je zelf ook van. Dus zo werk ik me een beetje uit de nesten, of in de nesten, of wat dan ook.”
Stuit dit op weerstand? Veel mensen vinden religie eng.
„Ik weet er inmiddels genoeg van om met enige trots het christelijk standpunt naar voren te kunnen brengen. De christelijke verantwoordelijkheid gaat veel verder dan de verantwoordelijkheid die het humanisme onderkent. Mensen moeten zich realiseren dat ze verantwoordelijk zijn voor hun naaste. Dat besef – dit ‘humanisme van de andere mens’, zoals Levinas het noemt– kunnen ze ontwikkelen door kennis te nemen van al hetgeen in het christendom al gedacht en gezegd is. Dat is prachtig. Ik ben niet bang om aan te geven wat de lacunes zijn in andere levensbeschouwingen.”
U vindt het verdedigen van het christelijk geloof op basis van het natuurrecht geen goed idee. Wat is er mis mee?
„Het is nog niet zo lang geleden dat er in het christendom over die deugdenleer van het natuurrecht anders werd gedacht. In z’n algemeenheid is het prachtig als mensen goed en deugdzaam willen leven. Maar deugden komen op de tweede plaats. Zoek eerst het Koninkrijk Gods en de rest zal je gegeven worden. Maar het lijkt wel alsof mensen éérst de rest zoeken, en dan het Koninkrijk Gods. Dan kom je op heel andere conclusies uit, ook als het gaat om de verhouding tussen politiek, recht en religie. Dan heeft men het over religie als collectieve verschijningsvorm, helemaal los van de persoonlijke verantwoordelijkheid als christen. Dan vind ik het nodig om eerst eens even duidelijk te maken wat het christendom precies beweert.”
U heeft zich in het bijzonder met Kierkegaard beziggehouden.
„Mijn waarschuwing om op te passen voor een christendom als bron van sociale cohesie heeft direct met hem te maken. Kierkegaard zegt ergens: het christendom is wezenlijk asociaal. Hij heeft veel humor, maar altijd met een ernstige ondertoon. Natuurlijk mag bevindelijkheid of kerk-zijn er niet toe leiden dat je je helemaal afwendt van de wereld. Dat kan niet, want je moet je naaste liefhebben, en daarvan getuigen – getuigen van je godservaring ten overstaan van de naaste. De samenleving, het gemeenschapsleven is ook belangrijk. Maar Kierkegaard benadrukt keer op keer dat ware gemeenschap in de liefde gefundeerd is, en dat liefde áltijd een persoonlijke zaak is, een zaak van het geweten. Is het trouwens ook niet oorspronkelijk reformatorisch om zo te redeneren?”
Er gaan krachtige stemmen op dat geloof een bron van narigheid en ellende is, soms zelfs van terreur.
„We kunnen dat helaas niet ontkennen, maar ook andere levensbeschouwingen zijn een bron van ellende. Het probleem is dat christendom en islam op één hoop worden geveegd omdat beide teruggaan op een ”goddelijk bevel”. Dat goddelijk gebod zou „oncontroleerbaar” zijn en daarom uit de samenleving gebannen moeten worden. Kierkegaard zegt belangrijke dingen in deze discussie. Hij heeft een uitvoerige analyse gegeven van het verhaal over Abraham die zijn zoon moet offeren. Nogal wat godsdienstcritici maken zich gemakkelijk van dit verhaal af. Dan denk ik: Lees eerst eens precies hoe het zit met het goddelijk gebod.
De interpretatie van het verhaal van Abraham is vaak onwelwillend, oppervlakkig en incorrect. Kierkegaard spreekt over de dúbbele beweging van het geloof: je moet niet alleen willen opgeven, maar ook willen ontvangen. Abraham geeft niet alleen zijn zoon op: hij vertrouwt er ook op dat hij hem behoudt. Kierkegaard waarschuwt bijna op iedere bladzijde voor een oppervlakkige opvatting van dit verhaal. Hij geeft zelfs het voorbeeld van iemand die in de kerk het verhaal hoort, en dan naar huis holt om z’n zoon te offeren. Hij ziet natuurlijk de gevaren van het verhaal. En als je daar dan op wijst, zeggen critici: Ik hoef mij niet te verdiepen in die rare verhalen van jullie. Dat wordt natuurlijk moeilijk discussiëren.”
Als een mens onder goddelijk bevel staat, kan hij op basis daarvan zijn naaste liefhebben, maar evengoed doden. Hoe breng je onderscheid aan?
„Door uit te leggen wat de kenmerken zijn van het goddelijk bevel in het christendom, en dat het daarbij om de liefde gaat. Iemand die anderen opblaast, doet dat niet in de overtuiging dat hij daarmee anderen in liefde bijstaat, dat hij die anderen daarmee terug ontvangt. Hij blaast ze gewoon op.”
U heeft zich ook verdiept in de christenjurist Paul Scholten. Wat is diens betekenis geweest voor de rechtspraak in Nederland?
„Scholten heeft aangetoond dat de wilsbeslissing van de rechter niet rationeel is. Er bestaat een grote kloof tussen de wet en het oordeel dat de rechter velt. De vraag is dan: Wat doen we daarmee? Blijven we de illusie koesteren dat een rechter ‘slechts’ de regels toepast, en geen persoonlijke verantwoordelijkheid heeft? Dan wordt rechtspraak gevaarlijk en willekeurig.”
Geven rechters zich voldoende rekenschap van deze kloof?
„Meer en meer wordt deze erkend, maar dan beginnen de problemen pas. Als er een persoonlijke verantwoordelijkheid van de rechter bestaat, komt de vraag op: Hoe kunnen we die goed dragen? Die vraag vinden juristen eng, confronterend. Je ziet een rationalisme dat bang is om over levensbeschouwelijke vragen na te denken. Hoe moet het geweten van de rechter zijn opgebouwd op zo’n manier dat de gerechtigheid wordt gediend? Het christendom heeft de aandacht gevestigd op de oneindige waarde van de persoon. Zien wij van nature die persoon? Nee, die zien wij niet. Denk aan de Romeinenbrief van Paulus, over de heidenen die de wet hebben. Sommigen hebben daar de grondslag van het natuurrecht uit afgeleid. Maar Paulus bedoelt hier slechts een rudimentair besef van de wet van Mozes, waarvan ook heidenen nog getuigen. Daarbovenuit gaat het christelijke geweten dat in concreto spreekt, dat altijd gaat over de persoon die je tegenover je hebt. Dat geweten gaat de wettelijke kaders te buiten, en wordt je in genade gegeven.”
Wat kunnen niet-christelijke rechters met het gedachtegoed van Scholten?
„Als je dit naar voren brengt, wordt gezegd: Ja, maar ik geloof niet. Er zit iets onbevredigends in dat antwoord. Het is alsof het niet hun verantwoordelijkheid is dat ze niet geloven. Je kunt ook zeggen: nou, dan moet je dat maar geloven. Een mens staat immers voor de verantwoordelijkheid zijn naaste recht te doen. Dat geldt niet alleen voor rechters, dat geldt voor iedereen. We moeten het ons niet te gemakkelijk maken. En het geldt niet alleen in moeilijke gevallen, het geldt in elke simpele zaak die de rechter behandelt. Bij de vorming van juristen moet hier rekening mee gehouden worden. Het gaat er niet om kennis van de wetten op te doen, het gaat om vastberadenheid, besluitvaardigheid. Hoe krijg je die? Door de levensbeschouwelijke thematiek serieus te nemen.”