Mandenmaker werkt met natte tenen
WIJK EN AALBURG – Een handgemaakte mand van Nederlands fabricaat? Grote kans dat hij bij Versteeg Manden vandaan komt. Arie Versteeg (44) is een van de weinigen in Nederland die het ambacht nog beroepsmatig uitoefenen.
In een klein oud schuurtje tegen de Maasdijk in Wijk en Aalburg brandt de houtkachel fel. Dat moet ook wel, want buiten is het snijdend koud en Versteeg zit slechts op 20 centimeter afstand van de grond op een zelfgetimmerd bankje. Geroutineerd trekt de mandenmaker steeds een paar wilgentenen uit de bossen naast hem op de grond. Onder zijn handen groeit een rechthoekige mand.
Met een lange liniaal meet Versteeg na of de mand overal even hoog is. Daarna knipt hij de uitstekende stukjes teen af met een snoeischaar. „Zonder scherpe schaar begin ik weinig, maar het belangrijkste gereedschap zijn mijn handen.”
Versteeg komt uit een echte mandenmakersfamilie. Zijn grootvader richtte in 1916 het bedrijf op. Hij had zeven zonen en vijf dochters. Al zijn zonen oefenden het ambacht uit. Bij de kleinzonen was de interesse voor het vak beduidend minder. „Alleen een inmiddels overleden neef en ik zijn mandenvlechter geworden.”
In de bloeiperiode van het manden maken had opa Versteeg twaalf man in dienst. „Overal in de omgeving van Wijk en Aalburg waren mandenvlechters actief. Wie een schaar, mes, priem en wilgentenen had, kon al starten.”
Later verdween de productie vanwege het kostenaspect bijna geheel naar het buitenland. „Wij moeten het hebben van bijzondere opdrachten. Mandjes die maar een euro mogen kosten, importeren we. Datzelfde geldt voor bijvoorbeeld de manden voor kerstpakketten, waar in het najaar veel vraag naar is. Die zijn slechts bedoeld als verpakkingsmateriaal. Als we die zelf maken, hebben we de materiaalkosten er niet eens uit.”
De meeste opdrachten krijgt de mandenvlechter van winkelinrichters. Die krijgen op hun beurt weer opdrachten van onder meer supermarkten. Die zoeken bijvoorbeeld manden voor hun broodafdeling. Zo mocht Versteeg negen jaar geleden een groot deel van de manden voor de broodafdeling van de inmiddels teloorgegane supermarktketen Konmar leveren. „Als ik een verzoek krijg, is de mand twee à drie weken later klaar. Zo snel kan China niet leveren.”
Ook particulieren kloppen bij hem aan. Bijvoorbeeld om een grote mand voor op een oude koets of auto te bestellen. „Dat zijn flinke klussen. Dan ben ik wel een dag of drie bezig.”
De mandenvlechter heeft al jaren twee Poolse werknemers in dienst. Verder springt zijn vrouw Liesbeth bij. Zij helpt doordeweeks met het runnen van de winkel. ’s Zaterdags staat een dochter in de zaak.
De wilgentenen haalt de mandenmaker voor een deel uit Schoonrewoerd, nabij Leerdam, en verder uit landen zoals Polen en België. „Je zou misschien verwachten dat we ook takken uit de Biesbosch halen, maar dat spul is te wild voor ons. Het groeit alle kanten op en ook de tenen zelf zijn niet zo glad. En dat is wel noodzakelijk om er een mooie mand van te kunnen vlechten.”
Versteeg houdt niet van wilgenkatjes. „Die moeten eraf en dat is weer extra werk. Met gladde, geleidelijk verlopende wilgentenen krijg je een mooiere mand.”
De mandenmaker bewaart nog steeds gereedschap uit de tijd van zijn opa. Hij pakt een soort tang op een staak. „Dit is een zogeheten schilijzer. Als kind moest ik mijn vader helpen. De wilgentenen lagen dan eerst urenlang in kokend water. Daarna haalde ik ze door dit schilijzer. Zo stroopte ik de bast eraf en konden mijn ooms of mijn vader ermee vlechten. Later kwam er een schilmachine. Daarmee kon je de bast van verschillende wilgentenen tegelijk eraf stropen.”
Tegenwoordig krijgt Versteeg de tenen geschild binnen. De oorspronkelijk groene takken zijn dan al door de handelaar gedroogd, gekookt, geschild en vervolgens weer gedroogd.
Voordat Versteeg met de tenen aan het werk gaat, legt hij ze twee uur lang in een bak met water. „Alleen natte tenen kun je buigen en vlechten.”
Vroeger was het manden maken zwaarder. „Zo’n veertig jaar geleden oogstten en bewaarden de boeren hun aardappelen en bloembollen in grote manden. Die moesten wij dan met de regelmaat van de klok repareren met rotan of met grauwe teen. Dat is stug materiaal. Het was dan ook een hele strijd om zo’n mand weer goed te krijgen.”
Of in de toekomst een vierde generatie de zaak zal gaan runnen, weet Versteeg nog niet. Zijn vrouw lacht: „Onze zoon van 12 schrijft in ieder geval wel overal op dat hij later mandenmaker wil worden.”