Rembrandt en Rome klikken niet
Geachte professor Bodar,
Het is met schroom dat ik u deze brief schrijf. Ik ben niet een theoloog zoals u, evenmin een kunsthistoricus. Toch gaat het in mijn brief het juist wel over geloof en kunstgeschiedenis.
We hebben namelijk een gemeenschappelijke belangstelling, misschien mag ik het liefde noemen. Het werk van Rembrandt heeft ons beider hart.
Uw liefde voor deze schilder bleek mij uit uw pas verschenen boekje ”God wordt mens. Jesus geboren in Bethlehem”, een opstel over de kerstgeschiedenis, begeleid door acht prenten van Rembrandt met een bijschrift van uw hand. De tekst bij de prenten en het opstel zijn los van elkaar te lezen, maar sluiten wel op elkaar aan, schrijft u. Toch een geheel dus.
Ongetwijfeld was de keuze voor Rembrandt, en niet voor een kunstenaar als bijvoorbeeld Barocci, Botticelli of zelfs Caravaggio, een bewuste. Dat is te begrijpen, want bij welke schilder vinden we zo veel diepgang als het gaat om de kerstgeschiedenis? Veel grote kunstenaars weten het kerstverhaal boeiend en beeldend vast te leggen; het in hun eigen tijd te plaatsen. Maar Rembrandt geeft blijk van een diep begrip van het mystieke geheim, het grote wonder van het kerstfeest. Hij gelooft erin. Met hart en ziel.
Hij besefte dat het Kind in de kribbe geen romantiek behelsde, maar een felle aanklacht tentoonspreidde tegen onze (zo mag ik het toch wel duiden) zonde. Dat Kind –God werd mens– liet Zich diep in het menselijke vlees trekken, om de straf die ons de vrede aanbrengt, op zich te nemen.
Als we Maria op een van Rembrandts prenten zien zitten met het Kind Jezus op haar schoot, ontdekt de nauwkeurige toeschouwer de slang onder haar voeten. De belofte van het paradijs wordt vervuld: de kop van de slang wordt –is eigenlijk al– vermorzeld.
Bethlehem is voor Rembrandt heilsgeschiedenis. We zien het opnieuw bij de prent van de oprichting van het kruis. Rembrandt portretteert zichzelf daar als een van de soldaten die meehelpen het kruis, dat Jezus de dood aandoet, omhoog te torsen. Wie zich zo afbeeldt, moet zich toch schuldig weten aan de kruisiging van Christus? Wie Rembrandt zo ziet, moet onmiddellijk denken aan wat de protestantse dichter Revius’ verwoordde: „’t En zijn de joden niet, Heer Jesu, die u cruysten (…) Want dit is al geschiet, eylaes! Om mijne sonden.”
Zo beeldde Rembrandt zich ook af als de discipel die Christus van het kruis afneemt en liefdevol aan zijn hart drukt. Daar horen we de ”Duitse Revius”, Paul Gerhardt: „O Haupt, voll Blut und Wunden (…) Da will ich glaubensvoll; Dich fest an mein Herz drücken. Wer so stirbt, der stirbt wohl.”
Dit is de traditie waarin Rembrandt zijn hele leven geworteld was; verzoening door het bloed van Christus alleen. Een Middelaar van verdienste én van toepassing.
Daarmee kom ik bij mijn punt, bij mijn vragen, bij mijn bezwaar.
Uw opstel is lezenswaardig, vooral omdat het (blijkens de vele Schriftverwijzingen) wil aanschurken tegen het Woord. Tegelijk schuwt u niet uw traditie een grote plaats te geven. Al in de tweede alinea stelt u dat „kersttijd mede de tijd is van Maria.” Inderdaad, in de kerstgeschiedenis neemt Maria een belangrijke plaats in. Begenadigd, en gezegend onder de vrouwen. Vol van geloofsovergave. Wie, die het lied van Maria hoort, zou het ontkennen? Zij roemt en prijst haar Kind op het hoogst. Het kind dat zij haar Zaligmaker noemt.
Dat verhoudt zich slecht met de door u, in gehoorzaamheid aan uw kerk, uitgedragen Mariadogmen van onbevlekte ontvangenis en blijvende maagdelijkheid.
Heeft Maria geen erfzonde? Bedoelt Maria in haar lofprijzing dan slechts dat haar Kind de Zaligmaker van anderen is?
Rembrandt geloofde het anders; hij laat zich in het hart kijken als hij ”De heilige familie” schildert. Maria zit naast de wieg en leest in haar Bijbel Jesaja 9:1: „Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien.” Het licht valt op de Bijbel, het Woord wordt (opnieuw) geopenbaard aan Maria en zij schuift het gordijn voor de wieg weg, als een opvallende openbaring van iets. Daar ligt niet alleen haar kind, daar ligt hét Kind, haar Zaligmaker. Dat is de (protestantse) traditie van Rembrandt.
Is het dan niet onterecht en ongepast om te proberen Rembrandt te plaatsen in een roomse traditie, vol mariologie?
De schilder voelt zich daar ongetwijfeld niet thuis. Dat blijkt ook als hij Petrus en Paulus in gesprek schildert. Hoewel uw kerk aan Petrus een vooraanstaande plaats geeft, maakt Rembrandt juist Paulus tot hoofdfiguur op de afbeelding. Dat past in zijn gereformeerde denken. Hij gaat zelfs verder, hij identificeert zich met, juist, Paulus. Als hij later de apostelen schildert, herkennen we het gezicht van Paulus: het is Rembrandt.
Uw boek ervaar ik dus als een zogenoemde ”tegenstelling in zichzelf”. Wellicht had u een betere keus gemaakt met de al genoemde Caravaggio, die onmiskenbaar voortkwam uit en schilderde voor de roomse traditie. Maar dringt u Rembrandt liever niet in een sjabloon waarin hij niet past.
Met hartelijke groet,
Aad van Toor