Vrouwen met geestelijk gezag
Titel:
”Nachfolger, Visionärinnen, Kirchenkritiker. Theologie- und frömmigkeitsgeschichtliche Studien zum Pietismus”
Auteur: Martin H. Jung; Evangelische Verlagsanstalt, Leipzig 2003
ISBN 3 374 02049 6
Pagina’s: 264
Prijs: € 28,-. Lerende vrouwen, diervriendelijke piëtisten, visionairen en Israël-theologen komen samen in een collectie pennenvruchten van Martin H. Jung: het Duitse (radicale) piëtisme als vernieuwingsbeweging.
De lekentheologe Johanna Eleonora Petersen, een van de bekendste vrome vrouwen in het Duitsland van de zeventiende en vroege achttiende eeuw, heeft bijzondere interesse voor het Joodse volk. Op een keer ziet ze in haar droom twee zonnen aan de hemel staan. In haar autobiografie doet ze verslag van dit gezicht.
Ze staat in een mooi huis, gebouwd op het fundament van de twaalf apostelen. Het dak van het huis gaat omhoog. In de wolken ontwaart ze vijf zonnen. Twee ervan werpen geen stralen van zich. Vrouw Petersen ziet aan haar rechterhand een persoon in een linnen wit kleed, met een groene krans om het hoofd en een gouden scepter in de hand. Hij wijst op de twee zonnen. „Wil je het geheim ervan weten? Het zijn twee volken, die nog niet in Christus geloven, maar nog gelovig zullen worden. Eén ervan is het Joodse volk.”
Bekering
God heeft de Joden niet voorgoed verworpen, zoals veel theologen in de zeventiende eeuw leerden, maar heeft nog grote plannen met hen. Onder Duitse piëtisten is dat besef sterk levend geweest. De kerkvernieuwer Spener uit Berlijn spreekt in zijn bekend geworden boek ”Pia Desideria” de overtuiging uit dat er een grote bekering van de Joden op komst is.
Wat hij aanduidt als ”Hoffnung besserer Zeiten” wordt door de buitenkerkelijke radicale piëtisten tot een chiliastische ideologie gemaakt. In haar tijd zijn Petersen en haar man in Duitsland de bekendste vertegenwoordigers van de leer van het Duizendjarige Rijk. Later pakt ook het kerkelijke piëtisme in Württemberg, met Johann Albrecht Bengel en Friedrich Christoph Oetinger, deze gedachte op. De bijbelse grondslag treft men aan in Openbaringen 20.
Navolger van Jezus zijn, openstaan voor ingevingen en openbaringen en een kritische houding ten opzichte van kerk en ambtsdragers kenmerkten veel piëtisten binnen en buiten de kerk. Prof. Martin H. Jung laat in een verzameling opstellen de veelkleurigheid van het Duitse piëtisme zien.
Tabitha
Het boek opent met twee vrouwen, de genoemde Petersen en de „trouwe en geweldige bidder” Beata Sturm, die zich meerdere keren met Jezus „verloofde” - een herinnering aan de rooms-katholieke kloostergeloften die monniken en nonnen doen. Vanwege haar liefdadigheid -ze hielp weduwen, wezen, armen en zieken, pastoraal en materieel- krijgt Beata de bijnaam Tabea (Statenvertaling: Tabitha), de vrouw in Joppe (Handelingen 9), die bekendstond om haar goede werken.
Als Beata in gewichtige omstandigheden niet weet wat ze moet doen, opent ze de Bijbel en legt haar duim bij een tekst. Zo weet ze zich door God aangesproken, waarbij de Schrift als een direct orakel wordt gebruikt. Het gevonden tekstwoord ervaart ze als goddelijke vingerwijzing.
Von Zinzendorf
In het boek van Jung werpt het piëtisme van de zeventiende en achttiende eeuw zijn schaduwen vooruit naar de toekomst. Het opstel over de theologie van graaf Nikolaus Ludwig von Zinzendorf tekent deze illustere rijksgraaf als een voorloper van de moderne oecumene.
Von Zinzendorf zag als een van de weinigen in zijn tijd in dat je je eigen kerk trouw kunt blijven en tegelijk met hart en ziel broeders en zusters in andere kerken kunt ontmoeten. De verschillende confessies zag hij als gelijkwaardige manieren van christenzijn, waarbij hij zijn voorkeur voor de lutherse richting overigens niet verzweeg. Het is zijn overtuiging dat God de waarheid in verschillende vormen heeft gekleed. De confessies zijn aan elkaar verbonden door het geheim in Christus.
In de achttiende eeuw waren zulke ideeën revolutionair. Probeer je Zinzendorfs inzichten te vertalen naar gesprekken tussen islam en christendom, dan kom je in de problemen. Terecht merkt Jung op dat de positie van het christelijk geloof als universele godsdienst dan opgegeven moet worden.
Dierenbescherming
Dat piëtisten niet alleen in het welbevinden van mensen, maar ook in dat van dieren waren geïnteresseerd, wordt duidelijk uit het opstel over Christian Adam Dann. De wortels van de Duitse dierenbescherming legt Jung bij diens pleidooien fatsoenlijk met medeschepselen om te gaan. Dann schreef een ”Verzoek van de arme dieren, de onredelijke schepselen, aan hun redelijke medeschepselen en heren, de mensen” (1822).
Aardig is het te zien hoe de humanisering van de mensenwereld bij hem hand in hand gaat met de ’humanisering’ van het dierenrijk. Vanuit de Bijbel toont hij aan dat God ook barmhartigheid tegenover dieren wil zien. „Een dierenmishandelaar kan geen mensenvriend zijn”, benadrukt Dann, en dan verbindt hij zijn oproepen met de al genoemde eschatologische verwachting: in het toekomstige eeuwige vrederijk zullen lam en luipaard tezamen verkeren.
Jung, hoogleraar Evangelische Theologie in Osnabrück, schetst de vernieuwende kanten van het Duitse piëtisme, vooral in Württemberg: waardering van (vrouwelijke) lekenvroomheid, aandacht voor het Joodse volk, christelijke oecumene en het dierenvraagstuk. Allemaal thema’s die nog steeds de agenda bepalen.