Theologische lijnen binnen één traditie
Vrees voor praktisch remonstrantisme, gebrek aan geestelijke herkenning, de belevingsvolgorde van de drie stukken in de Heidelbergse Catechismus. Dat waren enkele thema’s die zaterdag in Damwoude de revue passeerden op een bijeenkomst van de christelijke gereformeerde bezinningskring binnen de classis Leeuwarden.
De bezinningskring werd in 1991 opgericht vanuit verontrusting over ontwikkelingen binnen het kerkverband. Jaarlijks belegt de kring drie avonden en een bezinningsdag. Het thema van de jaarlijkse bijeenkomst zaterdag was ”Geestelijke herkenning in de gereformeerde gezindte”.
„Wanneer kun je niet meer christelijk gereformeerd zijn?” Die vraag stelde ds. A. van Heteren (Urk). „Alleen als onze kerken officieel uitspreken dat ze Schrift en belijdenis verlaten. We moeten uitkijken voor de weg van Kuyper, die zelfs de kerkgebouwen veilig wilde stellen.”
Ds. Van Heteren belichtte de geestelijke herkenning vanuit het doopsformulier. „Daar wordt gesproken van Adamskinderen, die verloren liggen onder de rechtvaardige toorn van God. Maar ze zijn in Christus geheiligd. Dat betekent niet een sluimerende kiem van wedergeboorte in de mens, maar een afgezonderd zijn van de wereld.”
De predikant beklemtoonde het wonder en de noodzaak van de wedergeboorte. „Je komt in onze kringen soms een praktisch remonstrantisme tegen: serieuze mensen die de Bijbel en de Institutie van Calvijn lezen, die voldoen aan hun kerkelijke verplichtingen, maar die nooit eens wakker liggen over de zonde.”
De drie stukken van de Heidelbergse Catechismus geven volgens de Urker predikant een belevingsvolgorde weer. „Het gaat in de bekering om een krachtdadig ingrijpen van God in het leven van de zondaar. Er zijn tweeërlei kinderen van het verbond: mensen die uitwendig in het verbond zijn en mensen die door wedergeboorte in het verbond zijn. Daarbij is het belangrijk om te onderscheiden tussen de algemene en bijzondere werking van de Heilige Geest.”
Ds. M. J. Kater (Zeist) verstaat onder geestelijke herkenning vooral innerlijke verwantschap in het geestelijk leven. „We willen graag een ontdekkende prediking, maar als we over het geestelijk leven spreken, hoeveel woorden komen dan echt uit uw hart? En hoeveel praat u na? Geestelijke herkenning wil nog niet altijd zeggen dat we altijd theologisch op één lijn zitten.”
De predikant uit Zeist noemde als voorbeeld het spreken over twee of drie verbonden. In de CGK zijn beide posities mogelijk, zei hij. „Het zijn theologische lijnen binnen dezelfde gereformeerde traditie. Er kan geestelijke herkenning zijn tussen aanhangers van beide standpunten. Wanneer we spreken over afwijking van de gereformeerde theologie, of binnen de hermeneutiek, dan hebben we het echt over iets anders.”
Zowel ds. Van Heteren als ds. Kater heeft zijn zorgen over ontwikkelingen binnen de CGK. Ds. Van Heteren wees in zijn referaat op het schriftgezag, ds. Kater op het gebrek aan geestelijke herkenning: „Een deel van onze kerken is onherkenbaar geworden. Je hoort zo weinig van een eerste ontmoeting met Hem, van een nadere ontmoeting met Hem.”
Ds. Kater ziet weinig in een soort Gereformeerde Bond binnen de CGK, zei hij tijdens de discussie. „Maar laksheid heeft ook zijn gevaren. En gewenning is funest. We moeten elkaar misschien meer wakker schudden en wakker houden. Spreken we elkaar nog? Of zeggen we bij voorbaat dat het toch niets uitwerkt? Wanneer zoeken we in verslagenheid de binnenkamer?”
Ds. P. Roos, christelijk gereformeerd predikant te Damwoude, stemt daarmee in. Organiseren is over de nood heenwerken, zei hij. „We moeten het grote geestelijke tekort meer inzien. Mensen hadden vroeger ook wel verschil van inzicht, maar konden daar geestelijk nog wel eens overheen kijken. Nu kun je over de kleinste dingen conflicten krijgen. Waar zijn de leesbare brieven? We zijn die geestelijke zaken kwijt. Je praat er wel over, maar er wordt zo vaak iets in gemist.”
Ds. Roos vindt dat er meer gereageerd moet worden op zaken in het kerkverband die niet gereformeerd zijn. Hij noemde artikelen in bepaalde kerkbladen. „We moeten meer aan de bel trekken. We slapen allemaal te veel.”