Nodiging
Jakobus 4:8
„Reinigt de handen, gij zondaars, en zuivert de harten, gij dubbelhartigen.”
Dit is een nodige les voor ons, die hier vergaderd zijn voor Gods aangezicht, om ons voor te bereiden op des Heeren avondmaal. Wij hebben de opdracht om gasten te nodigen, om zondaars aan te moedigen met hun Zaligmaker aan een tafel aan te zitten. Ik mag hen nodigen om met hun Heiland te eten en te drinken en vrolijk te zijn.
Maar wij waarschuwen ook: Treed niet ongezuiverd, noch met een dubbel hart toe. Wij kennen geen noodzakelijker voorbereiding dan dat de zondaren onder ons hun handen zuiveren en dat de dubbelhartigen hun handen reinigen en hun hart zuiveren. Jakobus spreekt niet van, maar tot de zondaren. Tast ze in hun boezem en grijpt ze in hun hart aan. Gij zondaars, gij dubbelhartigen, wie gij ook zijt.
De apostel gebruikt twee namen waarmee hij verschillende toestanden beschrijft. Hij noemt hen ”zondaar”. Dat woord is zeer algemeen in het Nieuwe Testament. Allen zijn wij zondaren, van nature bezoedeld in de geboorte, bedorven in onze oorsprong. Onrein uit de onreine. Het eerste wat men van ons zeggen kan als wij het licht van de zon aanschouwen, is dat wij zondaar zijn.
Petrus van der Hagen, predikant te Amsterdam
(”Verborgenheid der Godzaligheid”, 1677)