Wilders, Mussolini en Martin Luther King
Politici grijpen geregeld met enige graagte in de ballenbak van de geschiedenis. Het levert historici vaak kromme tenen op.
De Britse historicus James Bryce lijkt soms voor niets zijn vinger te hebben geheven in zijn klassieker ”The American Commonwealth” uit 1891. „Het belangrijkste praktische nut van geschiedenis is ons te verlossen van (schijnbaar) geloofwaardige historische vergelijkingen”, poneerde hij. In de 120 jaar sinds het verschijnen van het boek is de geschiedsbeoefening dan klaarblijkelijk van weinig nut geweest.
Gesteld dat alle historici het willen, is de historische vergelijking nog altijd niet verzwolgen door de geschiedwetenschap. In de politiek wordt er met zekere regelmaat en graagte een greep gedaan in de ballenbak van het verleden. Overbekend is de ongelukkige verwijzing van oud-premier Balkenende naar het VOC-verleden van Nederland.
Recenter verbond PVV-Kamerlid Bosma de handelwijze van „de Job Cohens van Nederland” met het gedrag van de Franse revolutionairen (even drammerig en evenzeer tot mislukken gedoemd), terwijl zijn partijgenoot Wilders zijn missie om Nederland te bevrijden van het „multiculturele drama” unverfroren op één lijn plaatste met de strijd van Martin Luther King voor vrijheid en gelijkheid in Amerika. Bryce zou er spontaan grijs van geworden zijn.
Retorisch valt er voor dergelijke vergelijkingen natuurlijk iets te zeggen. Het geeft een betoog extra gewicht en urgentie. Bovendien kunnen ogenschijnlijk keurige politici door een vergelijking met schrikwekkende personen uit het verleden plots veranderen in enge figuren met levensgevaarlijke ideeën. Nee, Roodkapje, dat is helemaal geen lieve oma maar een boze wolf.
Een historicus hoeft niet op het standpunt van Bryce staan om zijn bedenkingen te hebben bij de adequaatheid van veel vergelijkingen met het verleden in het politieke debat: te oppervlakkig en te gemakkelijk. „Geschiedenis herhaalt zich nooit; niets in de maatschappij, het belangrijkste onderzoeksgebied van een historicus, zal ooit een tweede keer gebeuren onder dezelfde omstandigheden of op precies dezelfde manier”, stelde de Britse historicus Richard Evans ooit klip-en-klaar. Ofwel: op (vermeende) parallellen met het verleden valt altijd van alles af te dingen.
Niet zonder reden liggen met name vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog uitermate gevoelig. Ze komen in de politiek echter met de regelmaat van de klok voor. We hebben nu kabinet-Bruin I, klonk het van verschillende kanten nadat het nieuwe kabinet van VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV was aangekondigd. Daarmee werd gerefereerd aan de bruinhemden, de knokploegen van Adolf Hitler.
Begin september ging in Europees verband de Luxemburgse Eurocommissaris Viviane Reding de mist in met een vergelijking met de Tweede Wereldoorlog. Ze vergeleek de uitzetting van de Roma’s uit Frankrijk met „toestanden” uit die oorlog, wat de Fransen uiteraard finaal in het verkeerde keelgat schoot. „Een vliegtuigticket naar iemands thuisland in de Europese Unie is niet hetzelfde als dodentreinen en gaskamers”, liet de Franse staatssecretaris van Europese Zaken, Pierre Lellouche, fijntjes weten. Wat volgde was dikke spijt.
Historicus Dick de Mildt van de Universiteit van Amsterdam is niet per definitie tegen historische vergelijkingen, maar die moeten dan wel concreet zijn, vindt hij. „Je kunt in principe alles met alles vergelijken, maar of het hout snijdt is een tweede. Wanneer iemand de term bruin in de mond neemt om het huidige kabinet te kwalificeren, moet hij wel duidelijk kunnen maken wat hij ermee bedoelt. Als daar geen antwoord op komt, is het een onzinnige vergelijking voor de bühne die elke discussie doodslaat.”
De Mildt, die verbonden is aan de leergroep strafrecht van de UvA en gepromoveerd is op de berechting van oorlogsmisdadigers in Nederland, begrijpt dat politici andere maatstaven hanteren dan historici. „Het gaat hen natuurlijk om het effect. Maar dan is het noemen van de Tweede Wereldoorlog zelden effectief. De Tweede Wereldoorlog en de jaren dertig worden direct verbonden met alle verschrikkingen rond deportaties en Auschwitz. Het zijn begrippen met een zware lading geworden.”
„Kijk”, zegt De Mildt, „ik kan me voorstellen dat je in een wetenschappelijke setting de alleenheerschappij van Wilders in zijn partij bijvoorbeeld verbindt met het Führerprincipe. Ook is het interessant de huidige opkomst van het populisme in Europa te vergelijken met de situatie in de jaren dertig. In het publieke debat wordt de zaak echter zo snel besmet dat je een dergelijke vergelijking maar beter achterwege kunt laten.”
PVV en fascisme
Een actueel debat is of de PVV van Wilders te vergelijken is met het fascisme van de Italiaanse leider Mussolini in de jaren twintig en dertig. Cultuurfilosoof Rob Riemen van het Nexusinstituut in Tilburg is een prominente pleitbezorger van de gedachte dat dit inderdaad kan.
„Noem Wilders een fascist, dan begrijpen we wat er gebeurt”, stelde hij onlangs in NRC Handelsblad. Als overeenkomst noemt Riemen bijvoorbeeld het feit dat in beide gevallen er een sterke man aan het roer staat van een beweging die gebaseerd is op ressentiment.
„Dat de vergelijking met de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw op sommige punten mank gaat, zegt me niet zo veel”, stelt hij. „Als je het pas fascisme noemt als het gewelddadig wordt, ben je te laat. En Wilders gebruikt misschien geen geweld, hij propageert het wel.”
Historicus David Barnouw van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) liet eerder in dezelfde krant weten de vergelijking PVV en fascisme „onhistorisch” te vinden. Iemand als Koen Vossen, universitair docent Nederlandse politiek aan de Universiteit Leiden, neemt een tussenpositie in. Hij schreef in 2009 in Trouw: „Zolang de PVV het democratische bestel aanhangt en individuele vrijheid als uitgangspunt neemt, schiet het etiket ”fascisme” tekort. Daarvoor zijn deze twee aspecten te essentieel voor het fascistische gedachtengoed. Daarmee is echter niet gezegd dat de opvallende overeenkomsten in stijl, optreden en opvattingen tussen PVV en het fascisme als toevalligheden terzijde moeten worden geschoven.”