Lekkere wijn ja. Maar hoe zeg je dat?
Op goede wijn kun je een heel woordenboek loslaten. Wijn met karakter, toch soepel, met diepverscholen vanilletonen – natuurlijk, maar wat betekent dat nou allemaal? Zijn die termen méér dan gebakken lucht? Tijd voor de proef op de som.
Duitse wijnen? Zijn die goed? „Zeker”, zegt Arnold Kreuger. Hij is wijnadviseur bij het eeuwenoude wijnhuis Jakob Gerhardt. En hij geeft vanavond, als Wijnmeneer die alles weet, een proeverij aan huis. De wijnen die hij heeft meegenomen, zijn vooral Duits. „Vroeger had je een mond vol suiker als je een Duitse wijn nam, maar dat is allang niet meer zo”, zegt Wijnmeneer beslist. „Over het algemeen zijn Duitse wijnen juist heel fris.”
Dat zullen we proefondervindelijk vaststellen, hier in huis met vrienden. Althans, voor zover we daar bekwaam toe zijn. Kenners zijn we –op Wijnmeneer na natuurlijk– geen van allen, maar onze eerste proeverij is het ook niet.
De ervaringen vliegen over tafel. „Ik heb in Friesland een keer ’s ochtends vroeg wijn geproefd”, zegt Mark. En Annette heeft een soortgelijke ervaring, ook op dat exorbitante tijdstip. Maar Wijnmeneer is mild. „Wijn drinken kan op elk moment”, vindt hij. Waarop hij meteen nog enkele poëtische uitspraken debiteert. De mooiste moet ik echt inlijsten: „Wijn is de bloem in het knoopsgat van de beschaving.”
Wie wil nu niet ruiken aan die bloem? Probleem is dat je het bijbehorende vocabulaire niet zómaar onder de knie hebt. Maar we zullen er toch aan moeten geloven. Want laten we wel wezen: aardappelen kunnen net zo goed kruimig of vastkokend zijn, met alle gradaties die daar nog tussen zitten. En dan hebben we het niet eens over de soort en de grond: een eigenheimer van zware klei is toch andere koek dan een bintje van zandgrond.
Dus vooruit: ik ga vanavond gewoon m’n smaakpapillen achterna. „Waar het om gaat, is niet of het een mooie wijn is, maar of je ’m lekker vindt”, zegt Wijnmeneer. Maar vergeet niet: de neus bepaalt dat net zo goed als de mond, voegt hij daar onmiddellijk aan toe. „De mond kent maar vier smaken; de rest doet de neus.”
Goed ruiken dus, is het devies. We houden de wijnglazen schuin –dan komen er misschien meer aroma’s vrij en anders staat het in elk geval interessant– en snuiven dat het een lieve lust is. Zoals bij de eerste –witte– wijn; een riesling. Dé druif uit Duitsland. Ik laat mijn associaties de vrije loop. Deze riesling ruikt fris, koel, teruggetrokken. „Een zuurtje, maar als je ’m de gelegenheid geeft, wordt-ie wat soepeler en heeft-ie een vleugje nootmuskaat”, zegt Wijnmeneer. Ja, daar kan ik me iets bij voorstellen. Maar erg toegankelijk wordt-ie toch niet.
Dan komt er een Dornfelder op tafel, een halfdroge rode wijn die zelfs een tikje „spritzig” is: hij heeft een prikje op de tong. Hm. Doet me denken aan de bessenwijn die in mijn geboortestreek al jaren wordt gemaakt. Die vergelijking zal wel vloeken in de kerk zijn, maar ik proef –en ruik!– datzelfde zwarte fruit overduidelijk. Tenminste, in eerste instantie. Maar de smaak is snel weg, vindt Leendert. Het fruit zit te veel aan de voorkant, doet ook Hugo een duit in het zakje. „Zeker als je net daarvoor in het zoete register hebt gezeten”, vindt Mark.
En dan komt iedereen los. We worden steeds vrijer. „Heeft deze wel hout gehad?” vragen we aan Wijnmeneer. Om te rijpen, bedoelen we dan natuurlijk. Maar dat snapt Wijnmeneer beter dan wijzelf. „Deze heeft géén houtopvoeding genoten”, zegt hij gedecideerd van een rode Bornheimer Adelberg.
„Duitse wijnen hebben toch een eigen smaakje”, vindt Hugo na het proeven. „Of dat nu noordelijk is?” Wijnmeneer denkt dat het misschien in het ontbreken van het hout zit. „Duitsers houden in principe niet van eikenhout.”
Dan gaan we Duitsland uit. Op naar de Franse Languedoc. Een merlot wacht op ons, en wat voor één. „Deze heeft de potentie om nog een aantal jaren te rijpen”, kondigt Wijnmeneer aan. Maar hij is ook nu al goed op dronk, bewijst een eerste slok. Hier hoeft niemand me nog iets te vertellen. Wat een lekkere wijn is dit!
Nu moet ik alleen nog proberen om die ervaring in woorden te gieten. Kom op, waar denk ik aan? „De vanilletonen maken hem zacht”, probeer ik. „Precies! Dat is het!” juicht Wijnmeneer tot mijn opluchting. In het gevaar mijn hand te overspelen, voeg ik er nog aan toe dat de wijn ook iets rokerigs heeft. Ja, dat vindt Wijnmeneer ook wel.
En dan kan er besteld worden, voor wie wil. Ik wil wel. Het is erg om tegen een Duits wijnhuis te zeggen, maar ik kies voor de Franse merlot. Maar Wijnmeneer is niet boos. „Het gaat erom wat je lekker vindt”, zegt hij weer.
Die uitspraak lijst ik ook in. Nog boven die van dat knoopsgat.
Met deze woorden kom je een heel eind
Wat kun je zeggen over geur en smaak?
Afdronk – De indruk die de wijn achterlaat na het doorslikken
Bouquet – Het samenstel van geuren die de wijn heeft
Soepel – Gemakkelijk te drinken, staat tegenover stroef.
Wat zijn veelgebruikte druivensoorten?
Riesling – Wit, vooral bekend in Duitsland en de Elzas. Met een zuurtje.
Chardonnay – Wit, doet het over de hele wereld goed. Stevig, vol, fruitig.
Merlot – Blauw, traditioneel uit de Franse Bordeaux. Soepel, fruitig.