Dat blijkt uit cijfers die maandag in Brussel zijn gepubliceerd door de Europese Commissie. Het goedkoopst is het leven in Slowakije. Daar kost een doorsnee pakket aan goederen en diensten dat de consument aanschaft slechts 41 procent van het bedrag dat de burger in de oude lidstaten ervoor betaalt.

Daarna volgen in de rangorde Hongarije, Tsjechië en Estland (alle 46 procent) en Litouwen (47 procent). Op Malta zijn de aankopen het duurst (87 procent). Cyprus komt uit op 82 procent, Slovenië op 66 procent, Polen op 55 procent en Letland op 54 procent.

Het sterk achterblijvende prijspeil laat zich in belangrijke mate verklaren uit de lage lonen en huren in de desbetreffende economieën. De verschillen zijn het geringst bij producten die van elders geïmporteerd worden. Voorbeelden daarvan zijn frisdranken en wasmachines. Een hoge bijdrage van plaatselijke arbeid, zoals bij de kapper en de bakker, leidt juist tot een grote kloof.

De Commissie verwacht dat als gevolg van de aansluiting bij de Unie en het daardoor wegvallen van de grenzen tussen de markten de verschillen in prijspeil zullen afnemen. Dat effect trad in het verleden ook op in Spanje en Portugal toen die eenmaal lid waren van de EU. De lonen zullen stijgen naarmate de toetredingslanden rijker worden en dat vertaalt zich vervolgens in oplopende prijzen.