Muziek

Op zoek naar de synagogale muziekcultuur

In 1810 klinken in een synagoge in het Duitse Seesen voor het eerst orgelklanken. Het beginpunt van een opbloeiende synagogale muziekcultuur in Duitsland.

Wim Eradus
5 November 2010 09:02Gewijzigd op 14 November 2020 12:24
Het orgel in de synagoge van Saarbrücken, opgesteld aan weerszijden van de ark met de Thorarollen. Het is het eerste synagogeorgel in Duitsland dat na de Tweede Wereldoorlog werd herbouwd. Foto Achim Seip
Het orgel in de synagoge van Saarbrücken, opgesteld aan weerszijden van de ark met de Thorarollen. Het is het eerste synagogeorgel in Duitsland dat na de Tweede Wereldoorlog werd herbouwd. Foto Achim Seip

Totdat deze in 1938 tijdens de Kristallnacht ten onder gaat. Andor Izsák, directeur van het Europees Centrum voor Joodse Muziek, wil die synagogale muziekcultuur aan de vergetelheid ontrukken en gaat 200 jaar na dato met zijn koor op toernee door Duitsland.

De liberaal-joodse bankier Israel Jacobson is sterk voorstander van sociale en culturele vernieuwingen. Hij zorgt ervoor dat in het stadje Seesen (Harz) een school plus nieuwe synagoge –de Jacobstempel– wordt gebouwd, voorzien van een orgel. Op 17 juni 1810 vindt de inwijding plaats. Acht jaar later volgt de Hamburgse synagoge, met de invoering van een vernieuwde liturgie met Duitstalige prediking en koorzang onder orgelbegeleiding.

De orthodoxe joden zijn fel tegenstander van deze vernieuwingen, die zij zien als verraad van de overgeleverde joodse waarden. De liberale joden van de ”Reformbewegung” krijgen te horen dat sinds de verwoesting van de tweede tempel in 70 na Christus het synagogale gebruik van muziekinstrumenten verboden is, als teken van permanente rouw.

De invloedrijke cantor Louis Lewandowski, bekend als de ”reformator van de synagogemuziek”, weet de joodse gemeenschap echter te overtuigen van de noodzaak van het gebruik van orgels in grote synagogen, om „grote mensenmenigten in grote ruimten te beheersen en te leiden. Het orgel maakt daarbij door zijn verheven veelzijdigheid iedere nuancering mogelijk en voegt een wonderlijke muzikale schoonheid toe aan de oude zangwijzen”, aldus Lewandowski.

Op een rabbijnenconferentie in 1845 wordt de ”Orgelfrage” uitvoerig besproken. Erkend wordt dat er bezwaren kleven aan de invoering, maar toch menen de rabbijnen dat het orgel een noodzakelijk instrument is. Ze stellen daarom nieuwe richtlijnen op voor de vormgeving van de liturgie, waardoor het orgel niet alleen op doordeweekse dagen, maar ook op de sabbat en op feestdagen mag worden gebruikt.

Ook lossen de rabbijnen het arbeidsprobleem op: het bespelen van een orgel op sabbatten en feestdagen is namelijk werk. De liberalen hadden dit probleem slim omzeild door een niet-joodse organist in te zetten. Maar met de uitspraak dat het orgelspel niet langer wordt gezien als het verrichten van arbeid maar als edele kunstuiting, verdwijnen alle bezwaren.

Vanaf die tijd gaan veel Duitse synagogen over tot de aanschaf van een orgel of harmonium. Deze instrumenten kunnen in het algemeen als laatromantisch worden getypeerd, met een veelheid aan strijkers en doorslaande tongwerken.

Het grootste orgel wordt in 1866 gebouwd in de synagoge aan de Oranienburgerstrasse in Berlijn. Orgelbouwer Walcker breidt dit instrument in 1910 uit tot een enorm vierklaviers orgel met 91 stemmen. Het synagogenorgel wordt symbool van de voortgaande maatschappelijke integratie en muzikale emancipatie van de joodse bevolking in Duitsland.

Aan deze ontwikkeling komt een abrupt eind in de Kristallnacht, de nacht van 9 op 10 november 1938. Synagogen gaan in vlammen op, Thorarollen en liturgische partituren verbranden en orgelpijpen smelten. De rijke, liberaal getinte synagogale muziekcultuur verstomt voorgoed.

Na de Tweede Wereldoorlog willen verschillende wetenschappers en musici deze boeiende muziekcultuur aan de vergetelheid ontrukken. Een van hen is Andor Iszák, voormalig organist van het grote orgel in de Dohanysynagoge van Boedapest. Nu is Iszák directeur van het Europees Centrum voor Joodse Muziek (EZJM) in Hannover.

Hij blikt terug: „Door het vernietigen van de symbolen van onze identiteit troffen de nazi’s ons bewust op onze gevoeligste plek. Dit betekende een definitief einde van de vooroorlogse synagogale cultuur in Duitsland, die zo duidelijk was gestempeld door de liberale ”Reformbewegung” van de 19e eeuw.”

De joodse musicus heeft als levensdoel de verwoeste Duitse synagogale muziekcultuur opnieuw tot klinken te brengen: „Ik zocht zo ongeveer de hele wereld af naar overblijfselen van deze traditie. Zeven orgels uit voormalige synagogen kwam ik op het spoor. Deze heb ik in gedemonteerde toestand opgeslagen.”

Dit jaar trekt Iszák met zijn Europäischer Synagogalchor door Duitsland om composities van Lewandowski, Salomon Sulzer en andere joodse componisten te verklanken.

www.ezjm.hmtm-hannover.de


Orgels in de diaspora

In Nederland zoekt de jonge organist Matthias Havinga naar nationale sporen van de vroegere joodse orgelcultuur. In zijn afstudeerscriptie voor het Amsterdamse conservatorium, ”Orgels in de diaspora”, beschrijft hij hoe het Duitse liberale jodendom een unieke orgeltraditie ontwikkelde ten opzichte van de rest van Europa. „In andere Europese landen was er weliswaar ook sprake van orgelgebruik in synagogen, maar dat was op zeer kleine schaal.”

In de jaren 30 van de vorige eeuw maakte het Nederlandse liberale jodendom een forse groei door, mede door de toestroom van joodse vluchtelingen uit Duitsland. In 1930 werd in Den Haag het Genootschap voor de Joodsche Reformbeweging opgericht.

Bij de eerste synagogedienst die de Liberale Joodse Gemeente (LJG) in Den Haag hield, op 19 december 1930, stond op de uitnodiging dat het „wenselijk wordt geacht alle mogelijkheden te benutten om den dienst te verfraaien, zoals met koor en orgelbegeleiding.” Met die gedachte werd een harmonium aangeschaft. Verschillende organisten, onder wie Ben Feij en Johann Lemckert, verzorgden in Den Haag de begeleiding van de zang, totdat daar door de toenemende invloed van orthodoxer denkende joden een eind aan kwam.

Ook de LJG van Amsterdam maakte aanvankelijk gebruik van een harmonium, later opgevolgd door een elektronisch orgel. Omdat een groep jongeren aanstoot nam aan het orgel als ”christelijk muziekinstrument”, besloot rabbijn Soetendorp het gebruik van het orgel wel toe te staan op feestdagen en de vrijdagavond, maar niet op zaterdagochtend, als uit de Thora gelezen wordt.

Behalve in Den Haag en Amsterdam speelde alleen nog in de LJG van Rotterdam, opgericht in 1968, het orgel voor een korte tijd een rol. Voormalig organist van het Tuschinski Theater in Amsterdam Bernhard Drukker verleende er zijn diensten op een Hammondorgel. Maar toen Drukker verhuisde, was het ook in de LJG van Rotterdam met het orgel gedaan.

www.matthiashavinga.com/orgelindediaspora.pdf

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer