Cultuur & boeken

1517

(…) „Het is voor mij een zeer vreemde gewaarwording een brief te ontvangen van over vele eeuwen heen. De zaken die u beschrijft en de vragen die u stelt bevreemden en verontrusten mij ten zeerste .U zegt dat de hamerslagen van Wittenberg op 31 oktober 1517 nog steeds naklinken tot in de eeuw van waar ik uw schrijven ontvangen heb? Ik herinner mij die dag nog als gisteren, hoewel ik inmiddels een oud man geworden ben. Mijn bedrevenheid in het hanteren van de pen is gelukkig niet minder geworden, behalve dan dat mijn handen nu merkbaar meer beven dan op die dag dat ik de hamer nam (ik had hem trouwens geleend van mijn beste vriend Melanchton) en mijn 95 stellingen aan de kapeldeur bevestigde. Indien ik toen had kunnen vermoeden welke verstrekkende gevolgen deze daad zou hebben, ik zou mij nog tien keer bedacht hebben, maar, naar ik meen, het toch niet nagelaten hebben te doen! Broeder, ik móest het doen, zelfs al had ik de stellingen moeten bevestigen aan de deuren van het Vaticaan, ja, ze had moeten spijkeren aan de poorten van de hel zelf. Een heilige toorn dreef mij door de straten van Wittenberg. Kunt u zich enigszins voorstellen de verontwaardiging die mij in haar greep had na het horen van de verderfelijke praktijken van ene Tetzel die de verdoemelijke brutaliteit had arme en eenvoudige zielen hun laatste geld afhandig te maken door ze te dreigen met de angsten van de hel. Ik meende in mijn onnozelheid dat de Paus zelf aan dit goddeloze bedrog paal en perk zou stellen en niet zou willen dat paleizen en kathedralen gebouwd zouden worden van het bloedgeld dat de aflatenhandel opleverde. Ik had graag nogmaals mijn knieën kapot willen kruipen op de Pilatustrap als ik daarmee een eind had kunnen maken aan deze schandelijke praktijken. Later bleek mij dat paus en papen mij nog liever dood wensten om hun veinzerij en praalzucht ongestoord te kunnen uitleven. Niets heeft mij meer geschokt dan het bedrog dat ik in Rome ontmoette. Er hing de geur van de dood en ik ontdekte dat mijn hulp niet vanuit Rome zou komen.

Jan Averink, Randwijk
29 October 2010 15:49Gewijzigd op 14 November 2020 12:19

Ik heb mij – en neem mij niet kwalijk dat ik afdwaal van het eigenlijke onderwerp – hoogst verwonderd over het drukwerk van uw brief en ook het helderwitte en uiterst dunne papier heeft mij verbaasd doen afvragen welke drukker in onze gewesten – wat zeg ik: in geheel Europa – in staat is dergelijk verfijnd drukwerk te leveren op zulk helderwit papier. Het is alsof niet de hand van een mens maar die van een engel het aangeroerd heeft. Vergeef mij deze gedachte.

Maar goed, waarde vriend, laten wij de tijd niet gebruiken om papier en drukwerk te roemen. Met verontrusting heb ik kennis genomen van uw schrijven. Dat u zolang op antwoord hebt moeten wachten is niet te wijten aan gebrek aan ijver of belangstelling – de zaak ligt mij daarvoor te na aan het hart. Het is veelmeer zo dat uw schrijven mij van veel nachtrust beroofd en tot veel nadenken gedwongen heeft. Maar voor alles voelde ik mij gedrongen tot gebed om tot een afgewogen oordeel te komen betreffende de zaken die u in uw brief aanroert. Want lang en diep heb ik nagedacht over wat u omschrijft met begrippen als afscheiding en kerkscheuring. Ik heb mij met heel mijn wezen moeten inleven in deze begrippen omdat ze voor mij nog steeds zo onwerkelijk zijn als dat men druiven van distels zou kunnen plukken. Ik ben verbijsterd! Wijt het alles aan mijn ouderdom, ja noem mij maar dom. Ik verzeker u, God is mijn getuige, dat ik nimmer de kerk van Rome heb willen scheuren of mij daarvan afscheiden. Het was mijn aller-diepste verlangen, in navolging van Jezus Christus, om te helen wat gebroken was, te verbinden wat gewond was en om op te richten wat neergeslagen was. Ik heb getracht met Gods hulp als het ware - en indien het mogelijk was - de doden op te wekken en zoals u weet, waarde vriend – en ik verneem uit uw schrijven dat u het weet – heeft dit alles er slechts toe geleid dat de heilige kerk mij uitgeworpen heeft, ja uitgebraakt alsof ik de satan zelf was en mij met vreugde overgeleverd heeft aan het vuur van de hel. Zij hebben mij alles afgenomen, maar Christus hebben zij mij niet kunnen ontnemen!

Is er bij mij ooit de gedachte geweest zelf een kerk te stichten waar dat alleen onze Heiland voorbehouden is. Ik verzeker u, deze gedachte is mij volkomen vreemd en zal tot aan mijn dood geen ingang vinden in mijn denken. De kerk is van Christus en niet van mij. Ik heb wat van Christus is willen vernieuwen, zuiveren, leiden als een goede herder en af willen brengen van dwalingen, zelfzucht, macht en innerlijke uitholling door haar te werpen op het Evangelie van onze Heere Jezus Christus. Het is dit Evangelie dat door haar, in plaats van het op een hoogte te stellen, verduisterd en verdonkerd is. Zij heeft het naar eigen willekeur gehanteerd en zo bijna volledig ten ondergebracht. De kerk heeft mij aangehoord, maar niet willen horen. De paus en zijn trawanten hebben ernaar gehijgd om mij levend te verslinden om vervolgens voort te kunnen leven in valse vrede en dodelijke rust.

U weet, geliefde vriend, wat hierop gevolgd is. Velen, die voor het Woord vielen en door het Evangelie van Jezus Christus in vrijheid gesteld werden, hebben hun geloof met de dood moeten bekopen. Zelf was ik meerdere malen omringd als door alle duivelen van de hel en grijnsde het open graf mij aan. De bloedige wraak van de inquisitie is over duizenden van mijn geloofsgenoten heen geraasd. De aarde is in mijn dagen roodgekleurd door het bloed dat tot de hemel roept. Het is mij een wonder en tot grote blijdschap te horen dat God Zijn Kerk bewaard heeft over alle eeuwen en door al het woeden heen, zoals Hij ons ook Zelf beloofd heeft te zullen doen gelijk de Heilige Schrift ons dat leert. Maar tegelijkertijd voel ik mij zwaar van droefheid worden nu ik van u verneem dat het Lichaam van Christus in zovele stukken verscheurd is. Heb ik goed begrepen, waarde vriend, dat zij allen dezelfde belijdenis uitspreken, dezelfde geboden wensen na te leven, Gods Woord geopend op de kansel hebben liggen en beweren te staan in de traditie van wat u noemt de Reformatie – en elkaar soms bijna op leven en dood bestrijden, elkaar wantrouwen en dat zelfs families gescheurd en uiteengevallen zijn omwille van één en dezelfde waarheid? Zo hebben zij Christus gescheurd en verdeeld! O kon ik nog eenmaal de hamer ter hand nemen, ik zou deze laten neerkomen op de deuren van uw kerken en kapellen om u de schrik des Heeren te bezorgen. Ik heb veel verdriet om deze zaak en kan ze onmogelijk bevatten. Jezus Christus heeft ons gezegd dat Hij ons woningen bereiden zal in Zijn heerlijke hemel, maar wij nemen Hem dit Goddelijke werk uit handen en richten hier op aarde onze eigen woningen op. Heb ik dan tevergeefs in Worms, en bij vele gelegenheden daarna, tot bloedens toe gestreden? Maar genoeg hierover.

Laat ik ingaan op een andere zaak die u mij hebt voorgelegd. Ik verzeker u dat deze kwestie mij bijna lichamelijke pijn bezorgde. Ik herinner mij nog al te goed de zweepslagen die ik mijzelf toediende en waaraan ik nu met schaamte terugdenk. De kwellende onzekerheid over mijn eeuwig behoud dreef mij er toe mijzelf tot bloedens toe te pijnigen, alsof ik God op deze wijze zou kunnen behagen, ja mogelijk medelijden zou kunnen opwekken bij de Almachtige in de hoop op deze wijze mij te verzekeren van de toegang tot het eeuwige leven. Als bloedige striemen de voorwaarde daartoe zijn, mijn vriend, dan had ik de hemel reeds tienmaal verdiend voor mijzelf en vele anderen. Nu vraag ik mij af: heeft men dan niets geleerd en is men na zovele eeuwen weer teruggekeerd tot de praktijk van zelfpijniging? Want hoe, geliefde broeder, moet ik uw vraag anders uitleggen dan die van een zoekend mens die altijd onzeker is van de genadige vergeving door onze Heere Jezus Christus. Pijnigt men zich zelf, om zo te zeggen, tot bloedens toe over de vraag of men wel of niet een Kind van God is? En worden velen verteerd door onzekerheid? Twijfelt men zo aan de gewilligheid van God om zalig te maken? Hebben wij tegenover de werken der wet en alle onzekerheid en donkerheid die deze met zich mee brengen, niet gesteld de heerlijke vrijheid van het Evangelie van Jezus Christus?! Wie toch zou kunnen twijfelen aan de waarheid van Zijn diepste verlangen om zondaren te redden toen Hij Adam en Eva riep in de Hof: „Waar zijt gij” en in hen ons allen nog dagelijks roept, wij, die zouden moeten ronddolen in duisternis en verlatenheid en daarin voor eeuwig ten onder zouden moeten gaan, zo God niet reddend onze ten dode opgeschreven wereld binnen getreden was. Maar dat is dan ook een ontwijfelbare en volledige redding, waarvan ons de Schrift en de sacramenten verzekeren.

Goede vriend, u schrijft mij over verscheurdheid en twijfels. Ikzelf heb mij menigmaal verscheurd en twijfelmoedig gevoeld. Laat ik u een eenvoudig medicijn aanreiken, broeder. Onderzoekt de Schriften, want daarin is mij het Paradijs geopend. En bid! Verscheurdheid en twijfel werden van mij weggenomen wanneer ik schuilde in het Woord en mij in de gebeden aan Hem toevertrouwde en God gaf mij de geest van moed en standvastigheid. Maar laat ik u niet onthouden hoe God in Zijn goedheid eveneens gebruik maakt van vele andere methoden om ons te leren Wie Hij is en mensen op ons pad brengt om ons te onderwijzen en te leiden. Wij hebben een strakke teugel nodig! Zo dank ik God dagelijks voor de vrouw die Hij mij gegeven heeft. Laat ik u zeggen dat in tijden, waarin mij alles duister en donker leek, zij vensters opende waar het licht door binnen kwam stromen. Zij bracht muziek in mijn leven, waar ik in mijn geest slechts de sombere tonen van klaagzangen vernam als ware mijn vonnis reeds geveld. Ik dank God voor de vele vrienden die mij bemoedigen. Van mijn lieve kinderen leer ik om te worden als een kind. Wij hebben bovendien een wolk van getuigen om ons heen, houd dat in gedachtenis!

Waarde vriend, ik leg mijn pen nu neer. Mijn ogen raken vermoeid. De zon is al lang gedaald. Hoor ik daar een hamerslag? Ach, het is de klop op de deur ten teken dat de avondmaaltijd gereed is. Ik verlang naar een voedzaam maal en een beker goede wijn. De artsen raden mij aan dagelijks een beker wijn te drinken – hierin volg ik gaarne hun raad die ook de apostel ons voorgehouden heeft. Daarna wens ik mijn vermoeide en oude lichaam te ruste te leggen. De dag is niet ver meer dat de eeuwige rust mij wacht, maar ik heb nog een taak op aarde. Morgen hoop ik huiswaarts te reizen; ik verlang er naar vrouw en kinderen weer te zien. Broeder, ik hoop binnenkort uw andere vragen te beantwoorden en bid God dat ditmaal de slaap mij niet onthouden zal worden (…)”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer