Cultuur & boeken

Brief van Johannes Zöllner

Het is geen lange brief dat niet. Wel één met een bijzonder rijke inhoud. Blij ben ik ermee omdat het één van mijn verre verwanten is die hem geschreven heeft. Nee, ik wist van deze brief niet af. Het was om het maar eens Bijbels uit te drukken ‘bij geval’ dat ik hem ontdekte.

John Tollenaar, Terneuzen
29 October 2010 15:47Gewijzigd op 14 November 2020 12:19

Die uitdrukking mag ook wel gebezigd worden voor het feit dat ik langskwam in één van de kloosterbibliotheken die Zwitserland rijk is. Al lang tijd ben ik bezig met mijn afstamming in de vaderlijke lijn. Dat vergt veel onderzoek. Tot 1650 gaat het nog wel. Daarna moet je al veel geluk hebben om de ontdekte lijn te kunnen voortzetten. Toch bracht mijn research mij in een klein Zwitsers stadje. Tegen een prachtig begroeide berg lag het oude klooster. Het kostte de nodige moeite om er naar binnen te mogen. Dat wel. Na veel gepraat en een lange uitleg kon ik binnenkomen. Het was een gebouw uit de vroege middeleeuwen. Wel was er door de eeuwen heen veel aan veranderd en aangepast aan de eisen van de tijd. De bibliothecaris kon echter zomaar uit de vroege middeleeuwen stammen. Het was een innemende man compleet met monnikspij en sandalen. Trots was hij op de enorme verzameling oude geschriften en incunabelen. En het mocht gezegd worden, het was een indrukwekkende collectie. De lange rijen perkament maakten op mij een onvergetelijke indruk. Hoe graag ik ook alles beter in me had willen opnemen, het was mij niet toegestaan me ook maar ergens te begeven waar de bibliothecaris niet wilde dat ik kwam.

En daarbij, het doel van mijn komst was om uit eventuele documenten mijn familienaam te filteren en te koppelen aan de opgezette lijn. De vriendelijke monnik streek over zijn gezicht en dacht diep na toen ik hem vertelde hoe ik heette en waarnaar ik op zoek was.

„Het moet hier in staan.” Achter in de bibliotheek was een gesloten kast. Daarin bewaarde de beste man documenten die niet in de rekken konden staan. Hoewel hij op mij zeer geordend overkwam, kon ik dat van deze kast niet zeggen. Ik kon niet begrijpen dat hij hier ook maar iets in kon vinden. Stapels perkament en vergeelde documenten lagen te wachten om bekeken en gesorteerd te worden. De monnik deed een greep en haalde een stapel uit het geheel. Ze waren dus al chronologisch geordend. Dat was niet te zien. En gelezen…

„Hier, in dit document, deze brief, komt jouw naam voor.” Licht verbaasd keek ik hem aan. „Hoe weet u dat?” stamelde ik. De monnik vertelde mij dat hij niet alles kon onthouden maar dit verhaal was een uitzondering vanwege de bijzondere inhoud. Ik vroeg hem of ik me terug mocht trekken en het document mocht bestuderen. Het werd me toegestaan. Blijkbaar had ik het vertrouwen gewonnen van de man. Gastvrij bood hij mij een slaapplaats aan. Dankbaar maakte ik van het aanbod gebruik. Het document mocht namelijk onder geen enkele voorwaarde het gebouw verlaten. Het zou dus een kwestie worden van overschrijven. Bij mijn vraag of ik gebruik mocht maken van een kopieermachine schudde hij slechts meewarig zijn hoofd. Met dergelijke apparatuur was het klooster niet uitgerust. Dus ging ik schrijven. Overschrijven.

Menigmaal gingen mijn ogen vlugger dan mijn pen schrijven kon. Zo verrukt was ik over de inhoud van het zeer bijzondere document. Ik laat het hieronder in zijn geheel volgen.

Rome zaterdag 29 september AD 1517

Zo koud als het buiten is, zo koud is mijn ziel waarde zeer geliefde broeder in den Heere.

Niet koud omdat er geen warmte van Christus in mijn hart leeft. Dat zou ik niet gaarne zeggen. Het is anders. Maar koud vanwege de doodsheid van de kerk die wij samen dienen.

Geliefde Maarten, vele gesprekken hebben wij samen mogen voeren. Vele avonden hebben wij samen doorgebracht. Aanvankelijk was ik vol argwaan over je ,in mijn ogen, toen nog ‘ketterse’ gedachten. En, eerlijk , ik dacht dat het je te doen was om meer eer te kunnen krijgen. Diep schaam ik mij over die lelijke gedachten. Nu weet ik dat het je alleen om de eer van Christus te doen is. Mag dat maar altijd zo blijven! Dit kan ik je verzekeren, als Rome je gevangen neemt dan wordt je liefde tot Christus pas echt beproefd. Later in deze brief meer daarover.

De laatste keer dat we elkaar zagen was dat ik als belangstellende op een vrije middag één van je colleges bijwoonde over de Psalmen. Ik herinner me dat het Psalm 64 was die je met je studenten doornam. Het vuur blonk in je ogen. Je gaf een gedegen verklaring van het 10e vers. Die woorden zal ik niet licht vergeten. Volgens jou staat er : „En alle mensen die het zien, zullen zeggen: Dat heeft God gedaan! En merken dat het Zijn werk is.” Hebreeuws is niet mijn sterkste taal, maar voor zover ik het beheers, onderschrijf ik je translatie van harte. Toen je daarover sprak gaf je aan, dat die tekst ook voor onze tijd wel eens zeer toepasselijk zou kunnen zijn. Vaak heb ik daar nog aan moeten denken. Ik weet dat je plannen hebt om puntsgewijs de geloofsleer aan de orde te stellen. Zoals God aan Noach de middelen, de wijsheid en de genade gegeven had om de ark te bouwen, zo geloof ik dat Hij jou diezelfde gaven gegeven heeft om te reformeren. Ooit had ik dezelfde wens. Heb ik die niet meer? Ach zeker. Mijn hart is als van een Emmaüsganger. Brandend. Maar ik ben niet in de gelegenheid om nog enig werk uit te richten. Ik zal je vertellen hoe dat komt.

Mij was gevraagd om op te treden als bemiddelaar in een heftig conflict in een klooster in de Zwitserse Alpen. Daar heb ik in toegestemd. Ben afgereisd naar de plaats van onvrede. Op zich was het conflict spoedig uit de wereld.

Toen de lucht geklaard was wilde ik terug naar Wittenberg. Maar dat ging minder snel dan ik wel gewenst had. Of het nu de mensen zijn geweest die mij daar gehouden hebben of de omstandigheden, ik weet het niet. Wel weet ik dat ik het door genade en Gods voorzienigheid zo geregeerd zie. Dus zaten we op een avond in de refter van het klooster. Spoedig gingen de gesprekken over theologische zaken. Omdat ze wisten dat ik uit Wittenberg kwam werd er al spoedig naar jou gevraagd. En ik zal eerlijk zijn, ze zijn niet blij met je. Een pater uit Rome, daar aanwezig, noemde jou een ketterse hond en kerkverwoester, blijkbaar verwachten ze iets van je. Ik probeerde dit te temperen. Echter het kwaad was geschied en je naam was in een negatieve zin gevallen. Toen ik naar de reden vroeg waarom men jou zo noemde werd er al gelijk gesuggereerd dat wij geheel op één lijn lagen. Ik heb het niet bevestigd noch ontkent. Later voelde ik me daar schuldig over. Het ergste komt echter nog. Ineens ging het gesprek over het offer van Christus .Nu weet je hoeveel avonden we daar samen over gesproken hebben. Al spoedig kwamen de goede werken erbij en de voorbeden van de heiligen. Had ik toen gezwegen dan was ik nu in Wittenberg geweest. Maar het leek wel of de Heilige Geest me op dat moment aanmoedigde en me de kracht gaf om te spreken. Op rustige wijze mocht ik daar getuigen wat ik geloofde van dat ene Offer. Ik heb ze verteld dat de heiligen geen stofje kunnen laten bewegen op aarde en dus zeker geen ziel in de hemel kunnen brengen. Gepreekt heb ik daar Maarten! Ja, ze hebben het vuur in mijn ogen gezien en ze vreesden dat ik krankzinnig geworden was. Maar dat was het niet. Nee, verre van krankzinnig.

Nu moet ik eerst wat over die prior zeggen. Hij voelde zich gepasseerd dat men hem niet bekwaam achtte zelf het conflict op te lossen. Hij en de pater uit Rome zeiden dat ik een ketter was en dus de dood verdiende. Rustig mocht ik ze antwoorden dat ik wel de dood verdiende maar dat alleen om mijn vuile zonden en niet om het spreken van de waarheid. Op dat moment voelde ik me verblijd, bevrijd van alle verzinsels en Roomse hersenspinsels. Als ik ooit ervaren heb wat een rein hart inhoudt dan was het toen. Weer grijp ik terug op een college van je, wat je met me hebt doorgenomen over de 51e psalm. Je zei toen dat men wel zelf de handen kan reinigen en schone woorden spreken, maar dat dat reine hart toch echt van God geschonken moest zijn. Daar mocht ik een ogenblijk rein zijn broeder! O, hoe voelde ik dat God mij sterkte in de strijd die ik daar voerde. Daar werden mij de woorden gegeven die op dat moment zo nodig waren.

Later in mijn cel bedacht ik dat dit wel eens heel verkeerd kon aflopen. Het zijn er niet zo heel veel die het gered hebben na kritiek op Rome’s leer geuit te hebben.

Geliefde broeder in Christus, het was diezelfde nacht dat ik van bed gehaald werd. Ik werd geboeid. Geslagen en geblinddoekt. Bij alles wat ze met me deden troostte het mij dat Christus dezelfde foltering had moeten ondergaan, maar dan zonder zonde. De woorden van de moordenaar aan het kruis werden de mijne, en ik zeg het zoals we het ooit eens samen hebben vertaald vanuit de grondtekst: „Want wij ontvangen wat onze daden waardig zijn:maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan”. Ach had ik de kracht uit de hemel niet ontvangen dan zou ik onder die zware last bezweken zijn. Nu mocht en mag ik op Hem zien. Ja Hij is de Getrouwe.

Ze hebben me op transport gezet naar Rome. Daar is op niveau met mij gesproken. Ik ben getuige geweest van het liederlijk gedrag van Paus Leo X, de slechtste vrucht die het geslacht de Medici ooit heeft voortgebracht.

Weerzinwekkend gedrag vertoont deze man. Ik kan geen details beschrijven van hetgeen ik gehoord en gezien heb. Petrus kon in Handelingen 4 niet zwijgen over het heerlijke dat hij gehoord en gezien had. Ik kan maar wel beter zwijgen over het duivelse dat ik daar gehoord en gezien heb. Rome op zijn best. Ondanks de zware folteringen ben ik staande mogen blijven in dat allerheiligst geloof. Hoe meer ze me folteren, hoe meer het verlangen naar Christus verlevendigd wordt. Hoe meer pijn ze me doen, hoe meer zalf God in mijn wonden giet. Het heeft geen zin om de folteringen te beschrijven. Wat me wel aan het hart gaat is dat Rome zijn vuile leugens gewoon kan blijven verkondigen. Broeder doe er toch aan wat je kan om Rome te bestrijden. Ga met die wapenrusting de vijand tegemoet. God beloofd voor ons te strijden maar Hij gebiedt ons wel in Efeze 6 dat we ons moeten wapenen van het hoofd tot de voeten.

Broeder, ik ben ter dood veroordeeld. Ik zal u hier op aarde nooit meer zien maar wij verwachten een nieuwe hemel en een nieuwe aarde en ja dat geloof ik, daar zal gerechtigheid op wonen! Ik vraag je dan ook als een stervende om altijd voor die Naam Gods te strijden, maar lieve broeder wees voorzichtig, en doe het met de wijsheid die God je geschonken heeft. Spoedig zul je horen dat ik niet meer ben. Denk dan dat ik juichend Thuis ben en dat ik gestorven ben in de wetenschap dat alle mensen die van je werk zullen horen zullen zeggen met die woorden van psalm 64: „Dat heeft God gedaan!”

Een lieve broederlijke groet van je broeder in Christus,

Post Scriptum: Terugschrijven is te gevaarlijk, ik weet dat je dat zou willen. Een bewaarder hier wil in ruil voor wat bezittingen van mij deze brief posten.

Johannes Zöllner

Geraakt vouwde ik het document dicht en gaf het aan de bibliothecaris. „Het heeft jou net zo geraakt als mij, dat zie ik”, zei hij.

NB: Bijbelteksten zijn uit Luthervertaling.

Zöllner is Duits voor Tollenaar…

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer