1517: de droom
Ja, ik had hamers en spijkers gepakt uit het schuurtje naast mijn huis, en ik wilde naar de slotkapel lopen. En toen gebeurde het. Ik had mijn hamer in mijn hand (het papier was al aan een kant vastgespijkerd). Het was rond 11 uren, en er kwamen priesters aansloffen voor de ochtendmis.
Ze keken een beetje verbaasd toen ze mij zagen staan, met een hamer en een paar spijkers in mijn hand. Ik groette de priesters vriendelijk toen ze mij bij de deur van de slotkapel zagen staan. Hun borstelige wenkbrauwen gingen omhoog, en ze vroegen wat ik aan het doen was. Ik antwoordde dat ik wat op de deur aan het timmeren was. „Ja, dat zien we,” antwoordde er een. „Maar wat ben je dan op de deur aan het timmeren?” En een priester voegde er nog aan toe: „Dit is een deur van een heilige moederkerk!” Ja, ik stond nu wel even met een mond vol tanden!
Ik keek beteuterd naar de punten van m’n schoenen. „Ja”, aarzelde ik, „maar ik geloof niet meer in al die vuile beelden.” „Wat, vuile beelden zeg je? Hoe durf je!” De priester werd rood van kwaadheid. Ook de andere priesters briesten van kwaadheid. „Hoe durft die ketter!” schreeuwde er weer een. Ze wilden naar me toe rennen. Ik wilde wegrennen, maar ik kon niet rennen. Ik schreeuwde van angst. En... ik viel met een plof uit m’n bed. Ik slaakte een zucht van verlichting.
Gelukkig... gedroomd!!