Bij Luther aan tafel
Ik liep door de straat waar Luther woonde. Ik had een jurk aan met wel vijf gaten er in, en ik had geen sokken aan, en ik heb geen geld om nieuwe schoenen te kopen. Ik liet de klopper op de deur van het huis van Maarten Luther vallen. Zou die het gehoord hebben? Even later gaat de deur open. ‘Is uw man ook thuis?’ vroeg ik. ‘Ja hoor, hij is op zijn kamer. Loop maar even door.’
Als ik boven ben, zie ik een deur half open staan. Ik hoorde een stem zeggen: ‘Wie is daar?’ Ik antwoordde niet, ik liep zijn kamer in. Hij was druk bezig. Voor hem lag een boek open geslagen en een stapel papier. ‘Hallo,’ zei de man, ‘wie ben jij en wat kom je doen?’ ‘Ik … ik ben Louise en ik heb geen huis om in te wonen.’ ‘O, en wat kom je doen?’ ‘Ik kom vragen of u een huis weet waar ik wel kan wonen?’ Maarten denkt diep na. Even later hoor ik een stem roepen: ‘Maarten kom je eten?’ Maarten roept terug: ‘We komen er aan!’ Ik loop de trap af en Maarten loopt achter mij aan. Als we beneden zijn mag ik op een stoel zitten. Ik heb wel zin in eten, want vanochtend heb ik niks gegeten.
Even later komt er een meisje aan lopen. Ze liep op mij af. Ze vroeg: ‘Wie ben jij?’ ‘Ik ben Louise,’ zei ik verlegen. ‘Wie ben jij?’ vroeg ik. ‘Ik ben Magdalena,’ zei ze. ‘Ik vind het best leuk hier. Maar wat hebben jullie veel mensen in huis?’ Magdalena zei: ‘Die mensen wonen niet allemaal bij ons hoor. Ze eten alleen maar bij ons.’
We gingen eten, er stond heel veel eten op tafel zoals vis, groente, vlees, honig, druiven, sla, wortels. Ik wist niet waar ik kijken moest. Zoveel eten had ik nog nooit gezien. Toen deden ze iets wat ik nog nooit heb gezien. Ze deden hun handen samen en Maarten begon te praten tegen niks. Ik vond dat heel apart. Maar ik deed toen toch maar mijn ogen dicht.
Toen ze klaar waren, vroeg zijn vrouw: ‘Wil je eten, Louise?’ Ik knikte verlegen. ‘Wat wil je?’ Ik wist niet wat ik moest kiezen. Käthe zei: ‘Wil je van alles wat?’ Ik knikte. Even later zat ik te smikkelen van al dat lekkers. Toen we klaar waren met eten, pakte Maarten een dik boek. Ik dacht: ‘Wat is dat, ik wist het niet.’ Hij begon te lezen. Hij had het over een man, die in de gevangenis terecht kwam. Ik vond het mooi en luisterde goed. Toen Maarten klaar was, deden ze weet hun ogen dicht. Ik deed het nu ook.
De volgende morgen zat Maarten weer op zijn kamer. Ik liep er naar toe. Hij pakte zijn luit en zong: „Een vaste burgt in onze God Een toevlucht voor de Zijnen.”