Leerjongen op de orgelbank
DEVENTER – Veertig jaar heeft Jan Kleinbussink erop zitten. En nog altijd praat hij gepassioneerd over zijn taak als cantor-organist van de Lebuïnuskerk in Deventer. „Een psalmvoorspel flans je niet in elkaar. Het moet vorm en inhoud hebben. De tekst is altijd leidend.”
Hoog van de toren blazen wil Kleinbussink (63) niet. „Er valt zo veel te ontdekken. Ik leer nog altijd bij.” Wel stelt hij zichzelf hoge eisen. „Elke vrijdagavond en een deel van de zaterdag studeer ik in de kerk. Voor de dienst improviseer ik een kwartier over de psalm van de zondag. In een stijl van Sweelinck tot Messiaen. Na afloop speel ik vaak literatuur. Veel Bach, want hij graaft het diepst in de noten en probeert op die wijze de geloofsinhoud van koralen het beste te benaderen.”
Ook een psalmvoorspel bedenk je niet zomaar, aldus Kleinbussink. Hij wordt zich steeds bewuster van de tekstinhoud. „De woorden bepalen hoe ik de gemeente voorbereid en op welke manier ik de zang begeleid. Sowieso adem ik tijdens het zingen met de muziek mee.”
De musicus hoopt volgend jaar 65 te worden. Sommige collega’s moeten op die leeftijd het veld ruimen. „Ik kan me geen leven zonder de Lebuïnuskerk voorstellen en hoop nog een aantal jaren te kunnen blijven. Ik ben hierover met de kerkenraad in gesprek. Een musicus zit als het goed is vanaf zijn zestigste geestelijk op zijn hoogtepunt. Hij speelt op een doorleefde manier. Techniek vormt geen barrière meer, maar het gaat om de inhoud. Het blijft wel een voortdurende zoektocht naar de beste articulatie.”
Carrièreplanning was Kleinbussink vreemd. Hij rolde van het een in het ander. Toen zijn leraar voor twee jaar naar Suriname vertrok, moest Jan hem in Olst vervangen. „Ik zat als twaalfjarig jochie in korte broek op de orgelbank.” Na Olst volgden benoemingen in Deventer, Eefde en Heino. Hij kreeg in juni 1970 de vraag of hij naar de Lebuïnuskerk wilde komen om in te vallen voor de plotseling overleden Arie van Opstal.
De post in Deventer is de cantor-organist niet in de schoot geworpen. „Na enkele maanden heb ik met twee anderen proef moeten spelen voor een commissie waarin onder anderen de zwaargewichten Adriaan Engels en Adriaan C. Schuurman zaten.”
Er lag in 1970 in Deventer een groot terrein braak. „Er waren jarenlang geen orgelconcerten georganiseerd. Er bestond geen kerkmuzikale traditie met een cantorij of een kerkkoor. En toch kreeg en krijg ik tot op de dag van vandaag alle ruimte om mij kerkmuzikaal te ontplooien. Er is een cantorij die regelmatig meewerkt aan een morgen- of vesperdienst, ik kan cantatediensten organiseren en veel eigen muziek uitvoeren.
Natuurlijk keken sommige kerkgangers wel vreemd op toen ik psalmen in een gregoriaanse stijl componeerde of koos voor een aanpak à la Stravinsky. Maar iedereen bleef mij steunen. Rond Pasen zingt de gemeente bijvoorbeeld op eigen verzoek door mij geschreven kerkmuziek.”
De betrokkenheid van de gemeente is een belangrijke reden waarom Kleinbussink nooit uit Deventer vertrok, hoewel hij aanbiedingen ontving vanuit andere grote kerken met prachtige orgels. Maar er is meer. „Ik werk in een fantastisch gebouw met een dito historie. Sweelincks opa was er organist. Reincken, Händel en Schweitzer speelden hier. En niet in de laatste plaats: met name mijn vrouw heeft in deze omgeving haar sociale contacten.”
De musicus zit weinig thuis op de bank. Jarenlang reisde hij met zijn vriend en collega Ton Koopman –„de belangrijkste musicus in mijn leven”– de wereld over als continuospeler van het Amsterdam Baroque Orchestra. Ook zijn baan aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag slokt(e) de nodige tijd op. Eerst was hij theoriedocent, vervolgens hoofd van de afdeling oude muziek en sinds 1995 staflid onderwijs en artistiek onderzoek. Vier keer per week reist hij van Schalkhaar bij Deventer naar de hofstad; twee uur heen, twee uur terug. Onderweg staat de laptop aan. „Niemand maakt mij iets wijs op ict-gebied. Ik heb ooit overwogen transistortechniek te gaan studeren. Nog altijd houd ik de vakbladen bij.”
Dit vormt één onderdeel van zijn niet te stillen honger naar kennis. Na zijn conservatoriumstudie orgel, piano, muziektheorie en klavecimbel zette Kleinbussink geen punt. Nog altijd leest hij zo veel mogelijk over de periode waarmee hij zich sterk verwant voelt, de laat-renaissance en de barok. „Volgend jaar juni neem ik afscheid van het conservatorium. Over ruim twee jaar hoop ik te promoveren aan de Universiteit Leiden op de vraag hoe de retorica van de Griekse en de Romeinse tijd als fundament voor de praktijk van de renaissance- en de barokmuziek heeft gediend. Op dit manier hoop ik mijn steentje bij te dragen aan het begrijpen van de muziek. Waarom schreven componisten bepaalde noten? Zo heb ik onlangs lang met Ton Koopman over één bijzondere noot in Bachs cantate ”Wachet auf” gepraat.”
Graven naar de wereld achter de noten ziet de cantor-organist als een levensopdracht. Die bevlogenheid mist hij soms bij anderen. „De renaissance in de oude muziek die zich tussen de jaren 1965 en 1995 in Nederland en Oostenrijk voltrok, is aan het verdampen. Studenten hebben vaak nauwelijks tijd om een dagdeel van een masterclass te volgen.”
Het blijft niet bij promoveren alleen. „Er is nog veel muziek die ik wil spelen en met mensen wil delen. En ik heb plannen voor een dubbel-cd waarop de Holtgräveorgels in de Lebuïnuskerk en in de Bergkerk optimaal klinken.”
Kleinbussink is van ‘zijn’ orgel uit 1839 gaan houden. „Het instrument geeft zich niet snel gewonnen. Mede dankzij het vele pijpwerk van Frans Caspar Schnitger bezit het een laatbarokke inborst. De klank is nog helder en minder op grondtoonrijkheid gericht. Het orgel bezit grote individuele kwaliteiten. De zware speelaard die mij bijna jaarlijks een peesontsteking in beide polsen oplevert, neem ik maar voor lief.”
De musicus hoopt meer tijd voor cultuurreizen te krijgen. „Mijn vrouw en ik verbazen ons vaak over oude en eigentijdse kunst. Over de combinatie tussen ambacht en artistieke gedrevenheid. Kerken, concerten en musea bezoeken verfrist de geest.”
Vanavond geeft Jan Kleinbussink om 20.00 uur een Bachconcert in de Lebuïnuskerk.