Liever rooms dan Turks
In kerkbreed komt iedere week een persoon aan het woord die een reflectie geeft op een opvallende gebeurtenis of ontwikkeling in het kerkelijk leven. Vandaag: dr. C. A. de Niet, een van de sprekers op het congres ”Liever Paaps dan Turks?” van de Stichting Studie der Nadere Reformatie (SSNR), morgen in Gouda.
”Liever Turks dan paaps”, klonk het tijdens de Tachtigjarige Oorlog, strijdlustig. Het thema van het SSNR-najaarscongres luidt precies andersom: ”Liever Paaps dan Turks” – vraagteken. Ofwel: Liever rooms-katholiek dan moslim? Een vraag met een, in het huidige Wilderstijdperk, hoog actualiteitsgehalte.
Toch zal De Niet in Gouda niet direct ingaan op de actualiteit. ”Voetius en het katholicisme” luidt de titel van zijn referaat. Hij heeft het vaker gezegd en herhaalt het nog eens, fel bijna: „Voetius gaat in zijn geschriften in op vragen die in zíjn tijd speelden. Dáárop geeft hij antwoord. We moeten dus niet gaan proberen hem voor ons karretje te spannen door ons af te vragen hoe hij nu op Wilders, of de opkomst van de islam, zou hebben gereageerd. Dat is zó geforceerd. Ik vind dat historisch ongepast.”
De Woudenbergse classicus verzorgt morgenochtend de tweede lezing. De eerste, over de Nadere Reformatie, rooms-katholieken en islam, neemt de gereformeerd-vrijgemaakte historicus dr. L. J. Joosse voor zijn rekening. Dr. R. Bisschop uit Veenendaal heeft de leiding.
De Niet: „Ik beperk me dus tot Voetius en het katholicisme. Over de islam zal ik alleen in de marge iets zeggen.”
Ter voorbereiding ploegde hij een deel van Gisbertus Voetius’ –veelal in het Latijn uitgegeven– werken weer eens door. Het leverde „interessante ontdekkingen” op.
Zoals?
„Dat Voetius diepgaand heeft nagedacht over allerlei vragen die een veelkleurige, niet meer door één religie bepaalde samenleving met zich meebracht. Band vier van zijn vierdelige ”Politica Ecclesiastica” bevat 350 bladzijden met beschouwingen over de verhouding kerk en staat. Wat ik daarbij ontdekte, is dat hij heel supranationaal denkt – hij schrijft ook voor een internationaal publiek, in het Latijn. En als hij het dan over de Nederlandse soevereiniteit heeft, schrijft hij erbij: Dat ik dit zeg, betekent niet dat dit nu zó ook voor alle eeuwen vastligt. Want de omstandigheden kunnen wel eens heel anders worden.
Ik bedoel: Voetius heeft de naam dat hij heel dogmatisch was, halsstarrig, wars van elke verandering, maar zulke passages laten zien dat dat beeld toch wel wat nuance behoeft. Hij was maatschappelijk ook veel breder georiënteerd dan vaak wordt gedacht.”
Dat neemt niet weg dat de Utrechtse godgeleerde regelmatig stelling neemt tegen „valse godsdiensten”: de remonstranten, rooms-katholicisme, islam. „Maar, en dat is dan wel weer opmerkelijk: voor zover ik dat heb kunnen nagaan, verwijst hij niet één keer naar Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.”
In de marge van uw lezing stelt u de islam aan de orde, gaf u aan.
„Wat ik bij Voetius tegenkwam, is de opmerking dat er in zijn dagen mensen waren die meenden dat ook de islam een christelijke godsdienst is. Hun redenering was dat ook de islam liefde tot de naaste predikt. Liefde tot de naaste is een Bijbelse, christelijke eis, dus… Daar hoop ik iets over te zeggen.”
Wat zei Voetius hiervan?
„Mag ik dát voor morgen bewaren?”
Een congres met als vraagstelling ”Liever Paaps dan Turks?” lijkt toch wel een link te leggen naar de actualiteit. Wat heeft Voetius anno 2010 nog te zeggen?
„Heel wat. In de eerste plaats is het opvallend dat hij zó veel aandacht heeft besteed aan het thema multireligiositeit. Al die bladzijden zouden eens vertaald moeten worden. We kunnen iemand van zijn formaat, die zo veel relevante dingen heeft gezegd, alleen maar tot onze schade ongelezen laten.
Dat geldt bijvoorbeeld ook voor wat Voetius schrijft in zijn ”Catechisatie over den Heidelbergschen Catechismus”, bij het vijfde gebod. Hij heeft daar een ”Aenhanghsel” van zeven bladzijden aan toegevoegd waarin hij uitvoerig ingaat op overheid, politiek en kerk. Waarbij hij, als ik het zeggen mag, ook een onderscheid maakt tussen vrouwen in de kerk en in de politiek. Ik citeer:
„V. Komt een vrouwe oock de kerckelicke regeeringe toe?
A. Neen.
V. Bewijst dat?
A. 1. Cor. 14.34. Dat uwe vrouwen in de gemeynte swijgen, &c.
V. Soude een vrouwe wel over de politijcke regeeringe mogen gestelt worden?
A. Ja: soo het geschiet ten aensien van wettelicke successie, of andersins tot behoudenisse oft meeste welvaren van de politie.””
Wat is uw antwoord op de congresvraag?
„Laat ik me toch maar bij Voetius houden. Zijn antwoord zou, denk ik, geweest zijn: Liever rooms dan Turks. Niet paaps dus, wel rooms, in de zin van: katholiek. Want als één theoloog van de Nadere Reformatie zich heeft georiënteerd op de katholieke kerk van alle eeuwen, is het Voetius wel geweest.
Overigens, en daar kunnen we vandaag óók nog wel iets van leren: Voetius maakt steeds een onderscheid tussen dwalende herders en dwalende schapen. Dwalende herders –remonstrantse of rooms-katholieke leidslieden– pakte hij scherp, vaak vlijmscherp aan. Maar met dwalende schapen had hij eerder medelijden. En: ook onder remonstranten en rooms-katholieken had God Zijn kinderen nog.”
Vorig jaar zag, na acht jaar (te) hard werken, uw vertaling van Calvijns ”Institutie” het licht. Hoe is het om weer eens met Voetius aan de slag te gaan?
„Voetius blijft toch, ja… Dat ik ja heb gezegd op de uitnodiging voor deze lezing, heeft toch wel te maken met mijn liefde tot Voetius en wat de SSNR hierin indertijd heeft betekend.”
C. A. de Niet
Dr. Cornelis A. de Niet (55), in 1996 gepromoveerd op Voetius, is docent klassieke talen aan het Van Lodensteincollege in Amersfoort. Hij en zijn vrouw hebben vijf kinderen.
Op 31 oktober 2009 werd zijn vertaling van Calvijns ”Institutie” gepresenteerd. Hoe kijkt hij op dit project –wel getypeerd als zijn levenswerk– terug? „Laat ik het zo zeggen: Ik ben blij dat de vertaling er ligt. We kunnen zelfs al gaan denken aan een tweede druk – de eerste, met een oplage van 4500 stuks, zal binnen afzienbare tijd uitverkocht zijn. Ik krijg er ook veel reacties op. Ook van mensen die niet zo veel met Calvijn hadden, maar voor wie hij toch is opengegaan. In dat opzicht: het verleden herbergt zó veel schatten.”