Rodney Smith: Zigeunerzoon wordt evangelist
Hij heette Rodney Smith (1860-1947), maar iedereen noemde hem ”Gipsy” – het Engelse woord voor zigeuner. Hij verwisselde zijn slonzige kleren voor pak met stropdas, reisde door Engeland en stak de oceaan over naar Amerika en Australië. Duizenden luisterden naar zijn boodschap van het Evangelie van het kruis van Golgotha.
Gipsy Smith, die anderhalve eeuw geleden geboren werd, was een gedreven prediker die bewogen was met zielen. Hij was het vierde kind van Cornelius Smith, die met zijn wagen East Anglia doorkruiste om manden, kleren en andere zaken aan de man te brengen. Rodney zag het eerste levenslicht op 31 maart 1860 in de zigeunertent die zijn ouders in Epping Forest, een bos bij Wanstead, hadden opgezet. Het was een hecht gezin dat kerkelijk niet meeleefde, maar Rodney wel liet dopen. Hun zigeunerleven was wat dubbel: aan de ene kant hadden zij een zekere rechtvaardigheid in gedrag en hielden ze zelfs de zondag in ere; maar aan de andere kant was het drankgebruik veelal buitensporig.
De zigeuners hadden weinig op met de beschaafde wereld en werden door de Engelsen met argusogen bekeken. Sommigen beweerden dat zij verstrooide Joden waren, die afstamden van het tienstammenrijk. Zij bewaarden eeuwenlang hun excentrieke taalgebruik en gewoonten. Het huwelijk hielden ze in ere en gedwongen huwelijken kwamen haast niet voor. Hun wagens ademden netheid en de zorg voor hun kinderen had de hoogste prioriteit.
Met veel achting sprak Rodney later over zijn moeder, die hij op jonge leeftijd verloor en die ondanks het feit dat zij net als de meeste zigeuners analfabeet was en de Bijbel dus niet kon lezen, een ernstige zoeker was naar God en Christus.
Vader Smith ging na de dood van zijn vrouw met zijn viool en drank verder, totdat de Heilige Geest ingreep. Toen hij voor een vergrijp in de gevangenis belandde, raakte de boodschap van de gevangenispredikant hem. Hij werd diep overtuigd van zijn verlorenheid, maar kon de drank niet loslaten – zo verslaafd was hij.
Met zijn twee broers ging hij enkele zondagen naar de Primitive Methodist Chapel in Cambridge. De prediking daar was indringend en confronterend. De ”gipsies” hoorden dat zij buiten het verzoenende bloed van Christus en zonder bekering voor eeuwig verloren waren. Vader Smith getuigde: „Hij (de prediker) toonde mij dat Christus mijn schuld betaald had, maar dat de vijand van mijn ziel mijn ogen verblind had…”
De duivel maakte hem wijs dat hij de vergeving eerst moest voelen alvorens te geloven. „Ik ging weg van dit huis van gebed, als een overtuigd zondaar maar nog niet bekeerd.” Het lied van Cowper ”There is a fountain filled with blood” maakte zo’n diepe indruk op hem, dat hij bewusteloos raakte. De Heere brak daarop zijn banden en met volle vrijmoedigheid kon hij Cowper nazeggen: „Ik geloof, ik wil geloven dat Jezus voor mij gestorven is.” Ook zijn beide broers kwamen tot geestelijke doorbraak.
Het zaad dat vader Smith in het gezin zaaide, begon vrucht te dragen. Ook zoon Rodney, die 16 jaar oud was, kwam tot geloof. Hij was een oppassende jongen die enig besef van God had. Het nieuwe leven dat hij bij zijn vader, ooms en ook zusters en broer zag doorbreken, greep hem aan.
Op een keer ging hij met zijn vader mee naar Bedford en zag daar de kerk en het monument van de ketellapper-predikant, John Bunyan. Hij luisterde naar het verhaal van diens bekering en van zijn ”Christenreis”. „Ik stond daar, huilde en verlangde dezelfde Jezus Christus te vinden die van Bunyan had gemaakt wat hij was.” De Bijbel lezen kon hij niet, maar wel volgde hij met aandacht een eenvoudige preek in de Primitive Methodist Chapel in Cambridge, dezelfde kerk waar zijn vader was aangeraakt.
Het Woord hield hem in de greep en een oude man die naast hem zat, gaf hem antwoord op zijn vragen. In de worsteling om tot geloofszekerheid te komen, kwam er uitkomst: „Ik kan niet op mijzelf vertrouwen, want ik ben niets…”, zei hij tegen de oude man toen deze hem wees op het komen tot Christus. „Ik gaf mij over door het eenvoudige vertrouwen in en overgave aan Jezus Christus. Ik wist dat Hij voor mij gestorven was; ik wist dat Hij machtig was om mij te redden…”
Hij huilde van blijdschap toen hij thuiskwam. Zijn vader vroeg hem op de man af hoe hij wist dat hij bekeerd was. Deze vraag overrompelde hem. Hij kon geen woorden voortbrengen, maar slechts met de hand op zijn hart belijden: „Vader, ik voel mij hier zo warm.” De dag van zijn bekering was 17 november 1876.
Wat wilde de vurige jonge zigeuner graag het Woord doorgeven! Hij kocht een Bijbel, een woordenboek en de Bijbelverklaring van John Eadie. Zijn zusters en broers lachten toen hij met de drie dikke boeken aankwam. Maar Rodney liet zich niet uit het veld slaan: „Ik zal deze eenmaal kunnen lezen en ook nog preken.”
Hij ging op pad met de waar van zijn vader en sprak de mensen aan over Jezus. Hij vertelde hun hoe hij de Zaligmaker gevonden had. Ook het lot van het zigeunervolk waartoe hij behoorde, trok hij zich aan.
Hij wilde graag meer leren en meldde zich aan bij Spurgeons College, maar dit liep op niets uit. Een jaar later kwam hij met William Booth in aanraking en werd hij evangelist van diens Christian Mission, het latere Leger des Heils. Yorkshire, met Whitby en Hanley, werden zijn standplaatsen. Hier preekte hij voor grote groepen mensen.
Een van zijn bekeerlingen werd zijn vrouw: Annie Pennock. De bewoners van Hanley hingen aan zijn lippen en vonden het erg dat hij hen in 1882 verliet. Ze boden hem een gouden horloge en een geldbedrag aan. Dit was echter tegen de regels van het Heilsleger, waarop ontslag volgde.
„Gipsy” Smith, zoals hij al gauw genoemd werd, merkte toen op dat hij „die in het veld geboren was, zich niet in een bloempot liet proppen.” De geestelijke „soldatencultuur” van Booth en de zijnen, met de legerrangen, vond hij niet terug in het Woord van God. Toen werd hij freelance evangelist met de opdracht om waar God hem ook zond, velen met het Evangelie te bereiken.
Hij werkte samen met methodistenkerken in Engeland, kreeg later contact met bekende ”evangelicals” als Alexander MacLaren, doorreisde stad en land en stak meermalen de oceaan over naar Amerika. In Australië en Zuid-Afrika had hij menigten van duizenden onder zijn gehoor. Toen de bekende evangelisten Moody en Sankey van hem hoorden, wilden zij met hem samenwerken en lieten hem voorgaan tijdens hun campagnes. F. B. Meyer, G. Campbell Morgan, die hun sporen verdienden tijdens opwekkingen zoals in Wales, hadden regelmatig contact met de „zigeunerbaron.” En de zoon van Spurgeon, Thomas, liet hem meermalen voorgaan in de Tabernacle in Londen. Gipsy’s preken waren eenvoudig en verstaanbaar voor het gewone volk. Hij werd de meest succesvolle internationale evangelist van zijn tijd. Zo preekte hij jarenlang, totdat de Heere hem van zijn post afloste.
Toen de grammofoon zijn intrede deed, hoorde hij eens zijn eigen stem. „Ik wil dit niet meer horen”, zo merkte hij op. „Het geeft me geen goed gevoel dat jaren nadat mijn lichaam in het graf is gelegd, mijn stem nog levend is en door dit dode instrument spreekt.” Zijn stem was melodieus, zeker als hij zijn toespraken afwisselde met solozang.
Toen hij op hoge leeftijd in 1947 overleed, misten velen niet alleen zijn stem maar ook zijn forse gestalte – „zijn donkere haar, zwarte snor, grote donkere ogen die flikkerden van bewogenheid…”
Maar vooral zijn indringende boodschap.
Wetenschapper en schaapherder
Uit een toespraak van „Gipsy” Smith:
Jezus is voor u slechts een naam; Hij is „een wortel uit een dorre aarde.” Er is „geen gedaante of heerlijkheid” in Jezus. Hij is „veracht en verworpen.” Mijn woorden zullen hen die Jezus niet kennen niet raken. U zult me niet verstaan en dat komt omdat u Hem niet ziet en niet kent. Als u Hem gezien zou hebben, dan zou u dit verstaan.
Er wordt van een groot wetenschapper, een groot natuurkundige, het volgende verteld. Hij liep kortgeleden met zijn microscoop door de Schotse Hooglanden om de heide in zijn natuurlijke schoonheid te bestuderen. Om de heidebloesem in zijn volkomenheid te kunnen zien, ging hij zonder de bloem te plukken op de grond liggen. Door de microscoop in te stellen, genoot hij zo van de kleur, teerheid en schoonheid van de heidebloem dat hij reageerde met verwondering, liefde en lofuitingen.
Hoe lang hij daar bleef liggen, wist hij zelf niet. Totdat er een schaduw op hem en op zijn instrument viel. Hij wachtte enige tijd met de gedachte dat deze schaduw een voorbijgaande wolk was. Maar deze ging niet voorbij en toen hij omhoogkeek, zag hij een Hooglandse schaapherder. Zonder een woord te zeggen, plukte de wetenschapper de kleine heidebloem en gaf deze met de microscoop aan de herder, zodat die ook kon zien wat hij gezien had – als hij daar ten minste oog voor zou hebben. De oude schaapherder hield het instrument voor zijn oog en keek naar het bloemetje. Opeens kwamen er tranen in zijn ogen, die als druppels van een bergbeekje over zijn wangen liepen. Hij gaf de microscoop met de bloem terug en zei op bewogen toon: „Ik wilde dat ik dit nooit gezien had.” „Waarom?” vroeg de wetenschapper verbaasd. „Meneer, omdat mijn onbeschaafde voeten zo veel van deze planten hebben vertrapt.”
Als uw ogen eens geopend zouden worden en door de telescoop van Gods liefde zouden zien op de liefde van Golgotha, als u zou zien op Gods dierbare Lam Dat voor zondaars geslacht is, dan zult u uzelf veroordelen omdat u Hem, als is het ook maar voor een ogenblik, zo vreselijk behandeld hebt met uw ongeloof. Dit zult u zien als u op Hem ziet. De Heere opene onze ogen!”