Opinie

Wees zuinig op wederopbouwkerken

Tal van beeldbepalende kerken uit de tijd van de wederopbouw dreigen ten prooi te vallen aan de sloophamer. De overheid moet beleid maken om dit erfgoed te behouden, vinden Herman Wesselink en Norman Vervat.

19 August 2010 08:33Gewijzigd op 14 November 2020 11:30
De Opstandingskerk in Apeldoorn. Het naoorlogse kerkgebouw is gesloopt in 2006. Foto Herman Wesselink
De Opstandingskerk in Apeldoorn. Het naoorlogse kerkgebouw is gesloopt in 2006. Foto Herman Wesselink

De kerken uit de tijd van de weder­opbouw na de Tweede Wereld­oorlog vormen het sluitstuk van een eeuwenlange kerkbouw­traditie die voorafgaat aan de vernieuwingen van de jaren 60 en aan een periode van ontzuiling, secularisatie en ontkerkelijking. Zo groot als de voorspoed en het optimisme waren tijdens de bouw, zo snel worden vele van deze kerkgebouwen, daterend uit de periode 1945-1970, nu in hun voort­bestaan bedreigd. Door hun jonge leeftijd hebben de meeste van deze kerken geen monumentenstatus, waardoor ze vaak vogelvrij zijn.

De afgelopen jaren zijn vele tientallen belangrijke kerken uit de wederopbouwperiode gesloten en tegen de vlakte gegaan. Inmiddels zijn grote bressen geslagen in het oeuvre van belangrijke architecten, alsmede in belangrijke stromingen, zoals de internationaal bekende Bossche School. Tevens verloren vele woonwijken door de sloop van stedenbouwkundig belangwekkende kerken belangrijke oriëntatiepunten en een deel van hun identiteit.

Naast vele rooms-katholieke kerken is er ook een grote groep belangrijke protestantse wederopbouwkerken ten prooi gevallen aan de sloophamer. Tot de belangrijkste die de afgelopen jaren verdwenen, behoren De Opgang in Amsterdam, de Pauluskerk in Den Haag, de Opstandingskerk in Apeldoorn en de Kruiskerk in Geleen. Al deze kerken waren typerend voor de experimentele fase waarin de naoorlogse protestantse kerkbouw zich bevond. Dat uitte zich onder andere in een duidelijke functiescheiding (nevenruimten in aparte aanbouwen of onder de kerkzaal), een plastische en soms expressieve vormgeving en een kansel die akoestisch gezien nauw op de kerkzaal is afgestemd.

Een belangrijke oorzaak van de problematiek is dat de overheid te weinig doet voor deze gebouwen. Toenmalig minister Plasterk heeft eind 2007 honderd potentiële wederopbouwmonumenten uit de jaren 1940-1958, waarvan veertien kerken, voorgedragen voor de rijksmonumentenlijst. Helaas heeft het Rijk het tot nu toe gehouden bij deze gebouwen en zijn er geen signalen dat men op korte termijn meer gaat aanwijzen.

De verantwoordelijkheid ligt echter niet alleen bij de landelijke overheid. Gemeenten en ook provincies spelen een belangrijke rol bij het behoud van ons erfgoed. Helaas kan het (religieuze) weder­opbouwerfgoed bij veel lokale bestuurders op weinig waardering rekenen. Een aantal provincies en gemeenten heeft de kerk­gebouwen uit deze periode geïnventariseerd, wat in veel gevallen overigens niet heeft geresulteerd in beschermingsmaatregelen; vaak is er totaal geen beleid. Gevolg is dat gemeenten vaak overvallen worden door een sloopaanvraag en dat zij, ondanks de publieke onrust die rond een mogelijke sloop meestal ontstaat, een sloopvergunning niet kunnen weigeren.

De eerste stap die gezet moet worden, is een structureel aanwijzingsbeleid van belangrijke en beeldbepalende wederopbouwkerken door zowel de landelijke overheid als door provincies en gemeenten. Het aanwijzen van meer monumenten is een belangrijke stap, maar herbestemming is de daadwerkelijke sleutel tot behoud. Ook dit onderwerp dient dus hoog op de agenda te staan.

Bij kerken stuit hergebruik tegenwoordig vaak op problemen. Sloop en nieuwbouw zijn na sluiting van een kerk daardoor in de ogen van veel bestuurders nog steeds de beste en gemakkelijkste oplossing. Kennisvergroting en (financiële) ondersteuning van rijksoverheid en erfgoedinstellingen aan gemeenten zijn daarom van belang, vooral in de belangrijke en vaak kritieke fase tussen kerksluiting en de daadwerkelijke keuze voor herbestemming.

Daarbij kan de voorgestelde ‘mottenballenregeling’ van Plasterk uitkomst bieden. Hierbij wordt het pand tijdens de leegstand met een rijksbijdrage behoed voor verval. Leerzaam is ook de in samenwerking tussen de gemeente Bergen op Zoom en de plaatselijke kerkgenootschappen tot stand gekomen Kerkenvisie. In deze visie staat een overzicht van kerkgebouwen die op hun historische, architectonische en gebruikswaarde worden beoordeeld. Aan de hand daarvan wordt bepaald welke kerkgebouwen (in de toekomst) in aanmerking komen voor hergebruik en op welke manier.

Een voor de monumentenzorg nieuw probleem bij het onderzoek naar hergebruik van kerken is de krimp van de bevolking. Veel leeglopende kerken liggen buiten de Randstad, in gebieden waar er de komende decennia sprake is van bevolkingskrimp. Dit vraagt om een andere denkwijze over de ruimtelijke planvorming. Gemeenten in deze gebieden dienen zich te realiseren dat sloop van beeldbepalende gebouwen niet de beste optie is. Zorgvuldig herbestemde monumentale objecten kunnen juist een bijdrage leveren aan het leefbaar houden van leeglopende wijken en dorpen.

De auteurs zijn actief voor de erfgoed­verenigingen Heemschut en Cuypers­genootschap.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer