Paal en perk aan straatmuziek
De laatste jaren zie en hoor je ze steeds vaker: straatmuzikanten uit Oost-Europa. Maar maken ze nu muziek of staan ze te bedelen? Steeds meer gemeenten stellen paal en perk aan het musiceren in de openlucht.
Overal in Nederland duiken ze op: straatmuzikanten uit Roemenië en Bulgarije. Sinds deze landen in 2007 lid werden van de Europese Unie zijn er tal van Oost-Europeanen muzikaal actief in Nederland. Met een dag spelen halen ze zo 100 tot 150 euro op. Gedurende de drie maanden die ze in Nederland mogen zijn levert dat een aardig inkomen op.
De muzikale kwaliteiten van de meeste van deze Oost-Europeanen zijn dubieus. Gemeenten, met name de grote steden, kregen steeds meer klachten over geluidsoverlast, bedelen en kleine criminaliteit, zo blijkt uit een artikel vorige week in het blad Binnenlands Bestuur. Er is sprake van georganiseerd handelen en bedelen, meent burgemeester Schneiders van Haarlem.
Veel steden, onder andere de Spaarnestad, Rotterdam en Maastricht, hebben inmiddels een verbod voor straatmuzikanten ingesteld, waarbij ontheffing mogelijk is via een vergunning. Het Rotterdamse stadsdeel Centrum houdt zelfs audities; alleen de beste artiesten krijgen een vergunning. Haarlem wil volgend jaar ook een dergelijk systeem invoeren.
In Amsterdam, waar alleen een verbod geldt voor de drukste winkelstraten, mogen muzikanten maximaal een halfuur op dezelfde plaats hun kunsten ten gehore brengen. De gemeenten die met een algeheel verbod werken, verbinden aan een vergunning ook vaak een dergelijke tijdslimiet.
Ook de gemeente Utrecht heeft –per 1 juli– een verbod ingesteld. De oude gemeenteraad wilde het musiceren op straat streng aan banden leggen, maar de in maart gekozen raad besloot zich soepeler op te stellen. Wie dat wil, kan gratis een ontheffing krijgen en mag maximaal vijftien minuten op één plek muziek maken, legt woordvoerder Maud Bredero van de gemeente uit.
Bij een rondgang door de Utrechtse binnenstad op een doordeweekse middag laten weinig muzikanten van zich horen. Bij de uitgang van Hoog Catharijne aan het Moreelsepark is het echter raak. De tonen van het accordeon van de vrouw die zich onder aan de roltrap heeft geïnstalleerd, klinken niet erg gevarieerd. De vrouw blijkt uit Roemenië te komen, Nederlands verstaat ze „een beetje”, maar veel uitgebreider is haar woordenschat niet.
Tegenover het stadhuis zit gitarist Hans voor de etalage van boekhandel Broese. „Bij muziek hoort een publiek”, zo verwoordt hij zijn motivatie. „Ik improviseer en reageer op de energie en de sfeer op straat. Meestal krijg ik twee of drie positieve reacties, daar doe ik het voor.”
Dat je sinds kort een vergunning moet hebben om op straat te spelen, is hem onbekend. De negatieve aandacht voor straatmuzikanten begrijpt hij niet. „Muziek hoort bij de stad.”
Ook schoenenpoetser Auke, die zijn vaste stek heeft voor het stadhuis, vindt de ophef overdreven. „Er staan hier regelmatig een violist die conservatorium doet en een zigeuner die sonates van Bach speelt op zijn accordeon.”
De kern van het probleem met de Oost-Europeanen ligt in het feit dat Bulgaren en Roemenen in Nederland niet dezelfde rechten op de arbeidsmarkt hebben als andere EU-burgers, stelt Oost-Europadeskundige Huub van Baar van de Universiteit van Amsterdam in Binnenlands Bestuur. Als die beperkingen worden opgeheven, zullen de Oost-Europeanen hier ander werk zoeken en zal de overlast verdwijnen, verwacht hij.