Welgelukzalig
Psalm 32:1
„Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is.” De natuurlijke drift en begeerte in de mens om gelukkig te zijn, om heil en zaligheid te bekomen is groot. Zo groot is ook zijn aangeboren dwaasheid, die hij betoont in het uitkiezen van het ware goed en opzoeken van de middelen die hem brengen zouden tot het bezit daarvan. Hier schiet de natuurkunde tekort, hier bedriegt zich het verstand. Hier schiet alle filosofie tekort en holt de beste wereldwijsheid buiten het spoor.
Allernoodzakelijkst is deze kennis. Dat verstaat eenieder die zichzelf kent en die weet dat hij een zondaar is en door de zonde onderworpen is aan vloek en verdoemenis. Die weet dat hij een erfgenaam is van de eeuwige rampzaligheid. Wie zo overtuigd is, kan niet twijfelen dat hem niets nodiger is dan te weten wat hem, ongelukkige, gelukkig kan maken, hem kan uithelpen uit de grondeloze kolk van ellende. Niets kan hem meer troosten dan zulk een goed. Daarom is er geen gelukkiger ure voor een zondaar dan wanneer hij een leermeester ontmoet die hem wel en grondig onderwijst in dit alles en, zonder pluimstrijkerij, hem zijn zonden en zijn ongeluk verklaart en hoe hij van die oorzaak van al zijn rampen kan bevrijd worden.
Petrus van der Hagen, predikant te Amsterdam (”Boetepredikaties”, 1676)