Muziek

Het verhaal achter de bolletjes

Hij vond het verhaal achter de bolletjes zo interessant, dat hij muziektheorie ging studeren. Vervolgens doceerde Gerrit Kommers dertig jaar lang contrapunt en harmonieleer aan de Universiteit van Amsterdam. Vorige maand nam hij afscheid. „Het is eigenlijk heel simpel.”

18 June 2010 20:07Gewijzigd op 14 November 2020 10:57
Gerrit Kommers. Foto RD, Anton Dommerholt
Gerrit Kommers. Foto RD, Anton Dommerholt

Met een bijeenkomst in de Amsterdamse Westerkerk sloot Gerrit Kommers (65) uit Hengelo op 21 mei zijn carrière als universitair docent af. Zelf bespeelde hij het orgel.

Centraal in zijn concertprogramma stond de grote Praeludium en Fuga in E-moll (BWV 548) van Johann Sebastian Bach. Een breed opgezet preludium, gevolgd door een feestelijke fuga met allerlei toccata-achtige elementen en een majestueus slot.

Kommers laat de opname van het afscheidsconcert horen. „Eén brok gebalde energie”, becommentarieert hij. „Dit is pure harmonieleer. In zo’n werk als de E-moll komt alles samen. Een brede harmonie, thema’s die steeds met elkaar bezig zijn. Maar dat moet je bestuderen, want iemand die het niet weet, hoort het er allemaal niet in.” Die studie naar wat er achter de nootjes schuilgaat trok de jonge Kommers nu juist naar het vak muziektheorie.

Gerrit groeide op in het Veluwse dorp Gortel, waar zijn vader onderwijzer was aan basisschool Het Mosterdzaadje. Gerrit zou ook het onderwijs in gaan. Na de PA in Ede kwam hij in Harderwijk voor de klas te staan. Maar de muziek trok; in z’n avonduren volgde Gerrit daarom aan het Zwolse conservatorium de orgelstudie bij Jaap Dragt.

Toen het basisonderwijs en de studie niet meer te combineren waren, koos Kommers voor de muziek. Hij kwam als docent terecht bij de muziekschool in Hengelo. Na afronding van zijn studie in Zwolle vestigde hij zich ook in de Twentse stad.

Zijn belangstelling voor de muziektheorie nam toe, daarom ging Kommers naar het conservatorium in Enschede, waar Harry Mayer doceerde. „Ik wilde weten wat er achter die nootjes zit, het verhaal achter de bolletjes. Wat bezielt een componist? Waar ligt de bron? Hoe lopen de lijnen door de geschiedenis? Zoals een schilder met kleuren werkt, zo is een componist bezig met nootjes. Maar hoe doet hij dat? En aan welke regels moet hij zich houden?”

Toen Kommers na drie jaar net klaar was in Enschede, werd hij voor twintig uur aan de Universiteit van Amsterdam benoemd. Hij halveerde zijn baan als orgeldocent in Hengelo. En toen moest Kommers op verjaardagen gaan vertellen dat hij docent contrapunt en harmonieleer bij de afdeling muziekwetenschap van de UvA was geworden. Hoe je dat in Jip en Janneketaal uitlegt?

Hij pakt een blaadje en een pen. „Het is eigenlijk heel simpel. Toen ze rond het jaar 1000 muziek gingen noteren, moesten ze klank in tekens uitdrukken. Ze tekenden punten op een lijn – de ene lager, de andere hoger. Toen wilde men tweestemmige muziek noteren: de ene punt tegen de andere. Dat is contrapunt. En dan krijg je de muzikale dogmatiek: de punt mag wel daar, maar niet hier. De twee of drie of vier stemmen vechten als het ware met elkaar. Het een is voor het oor aangenaam, het andere niet. Kortom, de compositieregels kristalliseerden zich uit. Waarbij de gedachte was dat een goede samenklank –harmonie– goddelijk is.”

Hier valt opnieuw de naam van Bach. „Het geniale van Bach is dat hij alle principes van contrapunt en harmonie tot een eenheid weet te smeden. Zoals God over de schepping heerst, zo was Bach in zijn tijd een meester over de harmonie. Bij hem is er geen conflict tussen contrapunt en harmonie. De combinatie leidt juist tot grote hoogte. Zoals de wind de dode pijpen van een orgel tot leven brengt, zo brengt Bach met zijn composities de op zichzelf dode muziektheorie tot leven.”

Bach stond daarmee op eenzame hoogte, zegt Kommers. „Bij anderen na hem wordt het een maniertje. Bij Bachs leerling Krebs bijvoorbeeld kom je allemaal stereotypen tegen, veel herhalingen, het wordt voorspelbaar. En ook bij een groot componist als Mozart is het anders. Diens Requiem heeft hij zelf niet kunnen afronden, een leerling heeft het afgemaakt. Maar bij Bach lukt zoiets niet. De laatste fuga van Die Kunst der Fuge (BWV 1080) is bijvoorbeeld niet af. Er zijn wel mensen geweest die geprobeerd hebben dat stuk af te maken. Maar geen een is bevredigend.”

Veel was Kommers de achterliggende decennia aan de UvA met de klassieke harmonieleer bezig. „We analyseerden Bach, Haydn, Beethoven, Mozart. Wat is het typerende van die tijd? Hoe zie je het onderscheid tussen de muziek van Mozart en Händel?” Animo voor de studie was er de achterliggende jaren genoeg. „Dit jaar hadden we tachtig nieuwe aanmeldingen. Jongeren zijn veel met muziek bezig en willen dan de theorie leren kennen.”

Maar Kommers ziet ook tendensen waar hij zich zorgen over maakt. „Je ziet dat er steeds minder voorkennis is bij de studenten. En een opleiding als die aan de UvA loopt de kans te ”verpoppen”. De vraag komt steeds vaker naar voren of je niet ook aandacht moet geven aan de popmuziek. Omdat je anders studenten verliest. Dat is een spagaat. Mijn collega en ik hebben altijd volgehouden dat we niet wilden ”verpoppen”. Ik heb bij mijn afscheid meegegeven dat ze die lijn moeten vasthouden.”

Kommers is zelf, net als vele anderen, door Feike Asma bij het orgel gebracht. „Ik zal hem altijd hooghouden.” Maar hij heeft wel een mening over het compositorisch gehalte in de zogenaamde Zwart/Asmatraditie. „Jan Zwart was een serieuze muzikant. Veel van zijn stukken zitten goed in elkaar: ”Een vaste Burcht”, Psalm 103. Ook de toccata over Psalm 146 getuigt van een gezonde muzikaliteit. Bij de beginwerken van Feike Asma, bijvoorbeeld ”Dankt, dankt nu allen God”, kom je dat eveneens tegen. Maar latere werken van hem zijn vaak goedkoop in elkaar gezet. Dan wordt het voorspelbaar.”

Jarenlang was Kommers bezig met het analyseren van composities van Bach en Mozart, maar ook van Arnold Schönberg met zijn zogenaamde twaalftoonsmuziek. Zelf schreef Kommers in de loop van de tijd zo’n veertig orgelstukken. Welke stijl hanteert hij zelf? „Tijdens mijn afscheidsconcert heb ik, naast een aantal werken van Bach, een paar composities van mezelf gespeeld. Alle studenten dachten dat dat wel in de stijl van Bach of Telemann zou zijn.”

Hij laat horen wat hij in Amsterdam speelde. Een klagend, meditatief stuk over Psalm 6. En een grote compositie over het pinksterlied ”Veni, Creator Spiritus”: eerst wordt op een verstilde manier de gespannen verwachting van de discipelen in Handelingen 2 uitgebeeld. Dan komen plotseling, met het volle werk, de wind en het geluid uit de hemel. Minimal-achtige motieven drukken de roep ”Kom, kom, kom” uit. Kommers: „De mensen waren verrast. Dit hadden ze van mij niet verwacht.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer