Albanese Chams willen terug naar Griekenland
Met de ineenstorting van het eenpartijsysteem in Albanië (1991) en de desintegratie van Joegoslavië werd de positie van de buiten hun landsgrenzen wonende Albanezen een belangrijke Europese kwestie. Terwijl in Kosovo en Macedonië een broos evenwicht tot stand is gebracht, eisen nu de Albanese Chams terugkeer naar het hun niet welgezinde Griekenland.
Na de vorming van de Albanese staat (1912) stelden de westerse mogendheden, naar eigen zeggen „met het oog op hun belangen”, de grenzen van Albanië vast; het land kreeg slechts de helft van alle door Albanezen bewoonde gebieden toegewezen. De gevolgen van deze politiek van eigenbelang zijn door de toenmalige buitensluiting van in Servië (later Joegoslavië) en in Griekenland woonachtige Albanezen tot op de dag van vandaag merkbaar.
Van de vroeger in Noordwest-Griekenland (Chameria) woonachtige, overwegend islamitische, Albanezen zijn er tussen 1912 en 1945 ongeveer 200.000 naar Albanië uitgeweken en verdreven. De 40.000 achterblijvers belijden het christelijk-orthodoxe geloof, volgen Griekstalig onderwijs, maar zijn slechts gedeeltelijk in de samenleving geïntegreerd.
Tijdens de Koude Oorlog kreeg het lot van de Chams nauwelijks aandacht, maar met de teloorgang van het communisme zijn de naar Albanië gevluchte Chams en hun nakomelingen zich in toenemende mate gaan roeren. Zij willen opheldering over de verdwijning van 4000 lotgenoten, dringen aan op de mogelijkheid van terugkeer naar hun geboorteland en eisen voor 150.000 ontheemden vergoeding voor het verlies van hun eigendommen.
Ook hun huidige positie in het verpauperde en van criminaliteit vergeven Albanië blijft die van buitenstaander. Hun economische positie wordt steeds benarder, omdat vooral in het grensgebied van Zuid-Albanië het aantal rechtszaken over landbezit met de dag groeit. Voor de Chams een extra reden om te trachten weer in het bezit te komen van hun vooroorlogse landerijen in Noord-Griekenland.
De Griekse autoriteiten zijn op hun beurt om religieuze, historische en economische redenen op geen enkele wijze bereid de in Zuid-Albanië woonachtige Chams op te nemen. Hoewel in de geloofsbelijdenis van de Chams geen sprake is van fundamentalisme, menen veel Grieken, onder verwijzing naar de periode van Turkse overheersing, dat Griekenland een christelijk land is, waarin de islam niet past.
Ook het oorlogsverleden van de Chams, die voor een aanzienlijk deel de zijde van de Duitse en Italiaanse bezetter kozen, wordt breed uitgemeten. Volgens het officiële Griekse standpunt mogen zij niet terugkeren, „omdat zij tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben gecollaboreerd met de Italiaans-Duitse bezetters.”
Niet geheel ten onrechte vreest Athene bovendien dat het vooral de vroeger welgestelde Beis (personen met Turkse adellijke titel) of hun nakomelingen zullen zijn die terug willen keren, om het grootgrondbezit op te eisen. Hoewel veel Beis sneuvelden in hun strijd tegen het communistisch verzet (1942-1943) overleefden nogal wat erfgenamen in de traditioneel grote families.
Om hun wensen kracht bij te zetten hebben vertegenwoordigers van de Chams claims tot schadevergoeding ter waarde van 2,5 miljard dollar op tafel gelegd bij internationale rechtscolleges. Dat zij bij blijvende miskenning van hun eisen zullen overgaan tot hardere acties is niet onwaarschijnlijk. In ieder geval maken bronnen in Servië, Macedonië, Griekenland en Turkije melding van het bestaan van een Cham Bevrijdingsleger en een Bevrijdingsleger van Chameria (UCC), al was het alleen maar om de aandacht te vestigen op „de bedreiging van de regio door het pan-Albanese expansionisme.”
Ook al zijn de berichten tot nu toe op dit punt weinig concreet, dan is het toch goed in gedachten te houden dat het Kosovaarse Bevrijdingsleger UCK tot 1998 in het Westen als niet-bestaand of als een terroristische beweging werd aangeduid.