Column: Het belletje voor de organist
Het verhaal werd altijd met de nodige flair verteld. Hoe mijn oud-tante in de tijd dat mijn wieg nog lang niet klaarstond, organiste was in de gemeente waartoe we behoorden. Bij gebrek aan beter, werd erbij verteld. Want zo veel had ze niet in haar mars. Het was vooral Van Eyken wat de klok sloeg. Het ene na het andere voorspel en koraal aan elkaar geregen. Tussen twee haakjes: ze hield het wel meer dan veertig jaar vol. Waarvoor ze zelfs geridderd is.
Goed, mijn oud-tante. Ze zat verscholen achter een gordijn boven de preekstoel te spelen. Had dus geen zicht op wat er zich beneden afspeelde. Daarvoor was het belletje dat zich in de consistorie én op de preekstoel bevond. Ging het belletje, dan moest het spel stoppen. Naar verluidt nam m’n oud-tante dat heel letterlijk. Gewoon de handen oplichten, en dan was het stil. De kerkenraad kon komen.
Maar, zo was het verhaal, het belletje werd ook ín de dienst gebruikt. Door de predikant die toen de gemeente diende. En niet alleen om de organiste behulpzaam te zijn, maar ook om aan te geven dat het in zijn ogen daarboven allemaal wat lang ging duren. Dan schuifelde de predikant onder het voorspel langzaam achteruit richting het belletje, waarna ineens een schril geluid organiste én gemeente duidelijk maakte dat de dominee het welletjes vond. Er moest gezóngen worden. En daarna kon het Woord weer klinken.
We praten hier over de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw. Hoelang zal de voorzanger toen afgeschaft zijn geweest? De man die de gemeente voorging in het zingen. Een noot voorzingen, of misschien een hele regel. Maar dan kon het gezang toch direct beginnen. Dat waren nog eens tijden voor predikanten die niet gediend zijn van inbreng van anderen tijdens de eredienst!
Intussen hebben de meeste gemeenten het orgel als begeleidingsinstrument. Natuurlijk, dat kun je gebruiken zoals de voorzanger fungeerde: één noot vooraf, zingen maar, en zonder naspel. Maar dat zal op weinig plaatsen de praktijk zijn. Meestal zal de man of vrouw die het organistenambt bekleedt er meer (werk) van willen maken. En dan doemt de vraag op hoeveel ruimte een organist eigenlijk heeft, krijgt, mag nemen.
Iedereen kent verhalen van organisten die ergernis wekken door de weinig dienende manier waarop ze vóór het zingen bezig zijn: knoeien, rommelen, pingelen, uitweiden, zichzelf behagen. Dat je inderdaad denkt: Stop maar, we willen nu gaan zingen. Maar dit soort ervaringen mag niet de maatstaf vormen in de bezinning op de plaats van de rol en ruimte die het orgelspel heeft.
Als je iemand vraagt en aanstelt om zich wekelijks beschikbaar te stellen voor het begeleiden van de samenzang, moet je hem of haar ook de ruimte geven om zich goed voor te bereiden en er wat van te maken. Dan moet zo iemand niet steeds de hete adem van een kerkenraad in zijn of haar nek voelen dat het allemaal zo kort mogelijk moet. Een mooi voorspel halverwege afgebroken maakt dat voorspel minder eredienstwaardig. Helemaal uitgespeeld kan hetzelfde voorspel een heel mooie opmaat voor het zingen zijn. We geven toch ook de diakenen de tijd om de gaven op te halen? En als de ouderling de Schriftlezing doet, hoeft hij dat toch ook niet af te raffelen?
Maar de laatste vertolkt het Woord, werpt iemand tegen. En het Woord moet centraal staan tijdens de eredienst, toch? Eens. Maar dan moeten we het nog maar eens hebben over Psalm 22:4. Blijkbaar wil God ook middels de lofzangen tot ons komen, en mogen wij tot Hem naderen in ons zingen. En daar hoort wat mij betreft verzorgd orgelspel helemaal bij. Psalmgezang en begeleiding samen zijn een vorm van gebed. Daar mag tijd voor ingeruimd worden, in plaats dat het gezien wordt als moment van verpozing voor de predikant.
En dat belletje of lampje voor de organist? Gewoon blijven gebruiken. Om de organist te laten weten dat hij aan een fatsoenlijke afronding kan gaan beginnen.