Angolese landbouw schrijft succesverhaal
De Angolese landbouwsector is vorig jaar met 29 procent gegroeid. Dat resultaat is te danken aan naar Afrikaanse normen forse investeringen in de sector. Critici vinden wel dat er meer geld naar kleine boeren moet gaan.
De Angolese economie is erg afhankelijk van de inkomsten uit de export van olie. De scherpe daling van de olieprijzen als gevolg van de internationale oliecrisis deed de Angolese regering vorig jaar een ambitieus relanceplan uitwerken voor de landbouw. Tot in de jaren 70 was Angola – een land in Zuidwest-Afrika dat grenst aan Namibië, Zambia, de Democratische Republiek Congo en de Atlantische Oceaan– een belangrijke landbouwproducent. Het was bijvoorbeeld op drie landen na de grootste exporteur van koffie in de wereld.De overheid trok vorig jaar bijna 800 miljoen euro uit voor investeringen in nieuwe irrigatie, betere opslagplaatsen en plattelandswegen. Met die kapitaalinjectie geeft de Angolese regering nog altijd minder dan 2 procent van haar middelen uit aan de landbouw, maar toch zijn de eerste resultaten meer dan bemoedigend. Volgens de VN haalden de Angolese boeren in 2009 1,2 miljoen ton mais binnen, bijna het dubbele van de oogst in 2008. Voor het eerst in twee decennia produceerde Angola meer mais dan het zelf nodig heeft.
Diep dal
Aan het groeicijfer van 29 procent dat de regering in april bekendmaakte, twijfelen sommige experts wel. „Het is moeilijk om aan de weet te komen hoe die cijfers berekend worden. En zelfs als ze kloppen, is het nog altijd zo dat de Angolese landbouw uit een diep dal komt”, zegt Sergio Calundungo van de Angolese ontwikkelingsorganisatie ADRA.
Calundungo waarschuwt dat de regering vooral in grote infrastructuurwerken en publiek-private projecten geïnvesteerd heeft. „Die leveren veel op voor een beperkte groep van mensen, en het is moeilijk om dergelijke projecten duurzaam te maken.” Voor programma’s voor kleine boeren was er veel minder aandacht. „Als we het gebrek aan voedselzekerheid en de plattelandsarmoede echt willen aanpakken, is er directe steun nodig voor die groep. Zij zijn goed voor meer dan twee derde van de totale landbouwproductie van het land.”
De regering is het niet eens met de kritiek. „We investeren ook in opleidingen en in andere maatregelen die kleine boeren moeten helpen”, zegt Filomena Delgado, staatssecretaris van Plattelandsontwikkeling. „Er gaat ook geld naar scholen, drinkwatervoorziening en de toevoer van water voor de dieren.”
Microkrediet
Delgado is trots op een microkredietprogramma van 275 miljoen euro dat de regering samen met private banken heeft opgezet. De leningen moeten kleine en middelgrote boeren de kans bieden zaden, meststoffen en machines te kopen. Het programma was eigenlijk al voor vorig jaar gepland, maar is nu eindelijk toch in werking getreden. Het vult soortgelijke –maar veel kleinere– initiatieven van de Wereldbank en internationale hulporganisaties aan.
Calundungo is blij met het officiële microkredietprogramma, maar wil wel zien hoe de overheid de problemen oplost die te maken hebben met het feit dat veel boeren geen identiteitsbewijs en eigendomsaktes hebben en grote afstanden moeten afleggen tot de dichtstbijzijnde bank. „Angola staat er beter voor dan veel andere landen omdat het geld heeft om te investeren in de landbouw, maar we moeten ervoor zorgen dat het ook terechtkomt bij de mensen die het nodig hebben.”
Volgens de regering leeft 94 procent van de Angolezen op het platteland in armoede. De hoge prijzen voor kunstmest en de belabberde staat van het wegennet maken het voor de Angolese boeren erg moeilijk om winst te maken.