Financieel noodfonds is geen hogere wiskunde
Met een noodfonds van 750 miljard euro overbluften de EU en het IMF zondagnacht de mondiale financiële markten. Maar wie denkt dat er bij het bepalen van dergelijke monsterbedragen hogere wiskunde aan te pas komt, zit ernaast.
Het is september 2009. De veenbrand die kredietcrisis heet, bereikt zijn hoogtepunt. De grootste financiële instellingen ter wereld verkeren in acute ademnood doordat de geldmarkt in enkele maanden tijd van een overvloedige zee in een droogstaand vennetje is veranderd. Beurzen duikelen mondiaal met sprongen tegelijk.In Washington broeden hooggeplaatste functionarissen op een plan voor een noodfonds. Er moet worden geschermd met een flink bedrag aan noodsteun, zo veel is zeker, om daarmee beleggers te overtuigen van de oneindig diepe zakken van de staat. Enkele uren later komt het bericht naar buiten dat de Amerikaanse overheid met een noodpot van 700 miljard dollar de crisis te lijf gaat. Het plan wordt op de internationale beurzen met gejuich ontvangen. Missie geslaagd.
Maar hoe kwam men destijds eigenlijk tot die 700 miljard dollar? Was het een percentage van alle openstaande risico’s? Een optelsom van de meest nijpende gevaren? Of was het simpelweg het op dat moment hoogst haalbare?
De praktijk leert dat dit soort bedragen vrij lukraak tot stand komen. Eind vorig jaar deed Neel Kashkari, destijds samen met de Amerikaanse minister van Financiën Hank Paulson grondlegger van het megafonds, daarover in een eerlijke bui een boekje open tegenover de Amerikaanse krant The Washington Post.
„Het was een slag in de lucht. Een puur politieke rekensom. Ik zei: „We weten niet hoeveel genoeg is. We hebben zo veel nodig als we kunnen krijgen. Wat denken jullie van 1000 miljard?” Maar Paulson schudde zijn hoofd. „Geen sprake van”, zei hij. „Oké”, zei ik toen. „Wat denk je dan van 700 miljard?” We wisten niet of het zou werken. We moesten vertrouwen uitstralen met het bedrag, de hele wereld er weer mee omhoog krikken. We konden niet toegeven hoe bang we waren, of hoe onzeker.”
Eenzelfde methodiek lijkt ook ten grondslag te liggen aan het steunpakket van de EU, de eurolanden en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) ter waarde van 750 miljard euro. „Er was een omvangrijk bedrag nodig. En dit is het geworden”, stelt een bron die zeer nauw betrokken was bij de onderhandelingen van zondagnacht tegenover deze krant. Meer valt er volgens haar niet te zeggen over de totstandkoming van het vangnet, dat de totale waarde van de Nederlandse economie ruimschoots overtreft en waaraan ons land 26 miljard euro bijdraagt. Ook nu dus geen ingewikkelde rekensommen die de hoogte van het bedrag rechtvaardigen.
Maar dat hoeft wellicht ook niet. Als de markt juicht, is het bedrag goed. En de markt was maandag meer dan euforisch. In Amsterdam spoot de AEX-index met 7 procent omhoog, hoewel in de verdere week het optimisme weer wat temperde.
Volgens Esther-Mirjam Sent, hoogleraar Economische Theorie en Economisch Beleid aan de Radboud Universiteit Nijmegen, kunnen beleidsmakers bij het bepalen van dit soort bedragen gebruikmaken van een belangrijk psychologisch mechanisme: het onrealistisch optimisme. „Veel zaken zijn zo ver van burgers verwijderd dat ze er niets van snappen. Ze gaan er daarom voetstoots van uit dat experts het beter weten dan zijzelf”, zegt Sent.
Dit gaat volgens de econome vrij ver. „Keer op keer is aangetoond dat onze hersenactiviteit aanmerkelijk daalt in het bijzijn van specialisten. Als bijvoorbeeld opiniepeiler Maurice de Hondt een energiemaatschappij aanprijst, zijn we geneigd daarop te vertrouwen. Hij zal het vast wel hebben uitgezocht.”
Dat geldt volgens de hoogleraar zeker bij dit soort bedragen. Sent: „Hoeveel kost vertrouwen? Dat weten we niet precies. In dit geval blijkbaar 750 miljard euro: een mooi rond getal dat goed blijft hangen. Niet geheel toevallig is het omgerekend naar dollars 1000 miljard. Zulke getallen creëren iets magisch dat buiten onszelf staat. Het zal allemaal wel goedkomen, denken we dan. Die mensen zullen het toch wel snappen?”
Hoewel dergelijke bedragen uit de lucht gegrepen zijn, gaan ze veelal wel snel een eigen leven leiden, zegt Sent. „Neem dat bedrag van 29 miljard euro dat volgens het Centraal Planbureau bezuinigd moet worden op de overheidsfinanciën. Dat is een schatting die afhankelijk is van wat de economie gaat doen. En dat weten we helemaal niet! Toch zijn we er al maandenlang druk mee. Vanwege de behoefte aan houvast in onzekere tijden creëren we zo een schijnzekerheid, zonder dat we vat hebben op de onderliggende fundamenten. Economie is voor een groot deel emotie.”