Overlevende ramp Enschede had ongekende angst
Ze belandde tussen het puin van de exploderende vuurwerkbedrijf in Enschede. Samen met haar dochter Eline doorstond Janet de Lange (47) tien jaar geleden de angstigste momenten van haar leven.
„Die zaterdag, 13 mei 2000, waren we als gezinsleden ’s middags thuisgekomen. Mijn man Frits, onze zoons Mark, toen 13, Tim van 11 en Eline van 8. We hadden allemaal zo ons ding gedaan. De jongens waren naar voetbal geweest. Ik kwam terug van mijn baantje in het schoonmaakwerk.Rond een uur of drie klapperde vreemd genoeg ons zonnescherm. We zagen vuurwerk de lucht in gaan. Toen hoorden we dat er brand was bij SE Fireworks. We woonden daar op een paar honderd meter afstand vandaan. Het was wel spannend. „Jongens, het vuurwerkfabriekje staat in brand.” We gingen kijken.
Toen Eline en ik op de Roomweg stonden, vlak bij SE Fireworks, vloog het vuurwerk ineens massaal de lucht in. Er ontstond paniek. Een mensenmassa begon te rennen.
Op zo’n moment is bij veel mensen elk gevoel voor normen en waarden weg. Als je viel, was je de klos. Het vuurwerk zwol aan. Heel massaal, onheilspellend, bedreigend. Ik dacht: Ik moet met mijn kleine meiske tussen die honderden mensen weg zien te komen. Want als ze valt, wordt ze onder de voet gelopen.”
Angstkreet
„Wij vluchtten in een steeg tussen twee huizenblokken. Ik ging over Eline heen staan, om dat kleine grietje te beschermen. Toen klonk de zwaarste explosie. Om ons heen vloog het puin rond en stortten huizen in. Ik dacht: Nu is het klaar, ik ga hier ter plekke dood. Ze zeggen wel eens: Op zo’n moment gaat je leven in een flits aan je voorbij. Dat had ik niet. Ik dacht: Ze vinden ons hier onder het puin, klaar. Er viel een brokstuk op mijn hoofd, een deel van een schoorsteen. Het bloed lekte op de arm van Eline. We gilden allebei, maar het vreemde was dat we elkaar niet hoorden door alle herrie.
Ik dacht dat mijn hoofd uit elkaar zou spatten. Eigenlijk kan ik het niet navertellen. Zo’n angst had ik eerder en heb ik later nooit meer gekend. Ik slaakte een angstkreet, uit de grond van mijn hart: „Heere, help mij!”
Dochter Eline: „Ik hoorde aan één stuk door geraas. Ik zag bloed op mijn arm druppen en riep: „Mama, ik bloed!” Maar dat bleek bloed te zijn van de wond van mijn moeder. Ik vond het heel zielig. Mijn moeder beschermde mij in die steeg, terwijl niemand haar beschermde. Gelukkig kwam mijn vader even later naar ons toe.”
Moeder: „Mijn man riep: „Weg hier!” Hij had een stuk beton tegen zijn zij gekregen. We renden weg uit het steegje. Het bleef maar exploderen. Er vloog van alles door de lucht. Tassen, fietsonderdelen, dakpannen, brokstukken. We wilden achter een auto schuilen, maar die begon achteruit te rijden. Toen zijn we gaan slaan op die auto. Gelukkig kreeg de chauffeur ons in de gaten en werden we niet overreden. We zijn bij de onheilsplek weggerend.
Ons huis was zwaar beschadigd. De ruiten waren gebroken. Grote, scherpe punten glas uit de ramen waren in de houten schutting geslagen. De straat lag met speelgoed bezaaid. Achteraf zou ik mezelf verwijten kunnen maken: Waren we maar niet bij de brand gaan kijken. Maar ik vraag me af of we het hadden overleefd als we in de achtertuin waren blijven zitten, met al die rondvliegende glasscherven.”
Wonder
„Tot onze schrik misten we onze zoon Mark. Hij was met zijn fiets richting de vuurwerkfabriek gegaan. Ik dacht: Mijn kind leeft niet meer. Nu moet ik nog voor twee kinderen zorgen. Voor ons huis stond een agent. Die wilde mij, met m’n bebloede gezicht, helpen. Ik reageerde zoals ik normaal nooit zal doen. Ik duwde de man aan de kant en riep: „Ik ben mijn kind kwijt!” Mijn man is het rampgebied ingegaan om Mark te zoeken. Hij stapte over een dode jongen heen. Op zulke momenten word je egoïstisch.
We kwamen terecht in het huis van mijn ouders, verderop in de straat. Eline en Tim zaten daar onder de wastafel, om zo beschermd te zijn. Ook deze woning was beschadigd. Het was zo complex allemaal. Toen kwam iemand van de mobiele eenheid. Die waarschuwde dat de Grolschfabriek op exploderen stond. Achteraf bleek dat loos alarm. Het was heel bizar allemaal. We vertrokken opnieuw, naar een plek nog verder van het rampgebied af.
Later kwamen we terecht bij de schoonouders van mijn broer. Hij is allerlei veldhospitalen langsgegaan om naar Mark te informeren. Toen mijn broer het verlaten huis van mijn ouders binnenging, rinkelde daar juist op dat moment de telefoon over. Het was Mark. Wij hebben het als een wonder ervaren dat de telefoon op die plek het nog deed. Via mijn schoonzus hoorden we dat Mark veilig was. Later bleek dat hij vlak bij de rampplek fietste, samen met zijn neefje Gerjan. Ze hebben een deken van dakpannen neer zien dalen. Totaal ontredderd zijn ze net zo lang door Enschede gefietst totdat ze geen gebroken ramen meer zagen.
Het bericht dat Mark terecht was, hoorden we uren na de ontploffing. Het was voor mij een rare ontlading, ik was vreemd blij. Ik was ervan uitgegaan dat hij was omgekomen en nu had ik ineens weer drie kinderen.”
Dochter Eline: „Ik heb altijd gedacht: Mark komt wel weer terug.”
Moeder: „Ik zei telkens: „De Heere zorgt voor Mark.” In zo’n hectische toestand ben je toch in staat om je informatie te schiften. Je vraagt je af: Wat kan iemand aan? De zondag na de ramp gingen we naar ons eigen huis. Een ME’er zei: „Je mag er niet in.” Dan begint langzaam tot je door te dringen hoe erg het allemaal is. Je hoort bijvoorbeeld verhalen over brandweermensen die zijn omgekomen. Drie, vier weken later zijn we nog één keer in ons huis geweest, voordat het later zou worden gesloopt. Het was toen heel onbehaaglijk en koud. We konden later onze kostbare spullen ophalen, die waren weggehaald door een beveiligingsdienst.
De eerste tien dagen na de ramp vonden we onderdak bij mijn broer. Daarna hebben we een jaar lang gewoond boven het architectenkantoor waar mijn man werkt. Nu wonen we al weer jarenlang in een nieuw huis, niet zo ver van de rampwijk. De financiële hulp, zowel van de overheid als van de gereformeerde kerk vrijgemaakt, is prima geweest. Daar hebben we ook wel vervelende reacties op gehoord. Zo van: „Jullie kunnen allerlei extra’s betalen.” Dan denk ik: Ik had dat geld liever niet gehad, als mij de krassen op mijn ziel bespaard waren gebleven.”
Stripfiguurtjes
„Het heeft ons veel moeite gekost om de gevolgen van de ramp te verwerken. Kort na de explosie overheerste het gevoel van: Gelukkig hebben we elkaar allemaal nog. We kenden een gezin waarvan de vader is omgekomen. God heeft ons gespaard.
Ik was de eerste jaren na de vuurwerkramp echt bezig met overleven. Twee jaar na de ramp hebben mijn man en ik hulp gezocht. Ik durfde me lange tijd niet in mensenmassa’s te begeven, in bijvoorbeeld een winkel of de kerk. Ik was altijd bezig met de nooduitgang. Kan ik snel weg? Soms ging ik trekken en slaan om weg te komen. Nu nog ga ik altijd op een plek zitten waar ik snel weg kan komen. Ik blijf alert. Gelukkig zijn door de jaren heen de scherpe kantjes er wel afgegaan. Al blijft 13 mei een lastige dag.”
Eline, actief op het gebied van de grafische vormgeving: „Bij mij zijn de scherpe kantjes best wel rond. Ik denk niet vaak meer aan de ramp. Op school verwerkte ik de ramp met het tekenen van stripfiguurtjes met tekstwolkjes. Wel was ik nog jaren bang voor bijvoorbeeld onweer en dichtslaande containers.”
Moeder: „De ramp laat mij nog altijd niet los. Pas kwam in het nieuws dat illegale ijsfonteintjes te maken zouden hebben met het ontstaan van de explosie. Dan ga ik gelijk op internet op zoek. Het is nog steeds de vraag hoe het eerste vlammetje is ontstaan. Ik heb het idee dat mensen dingen verzwijgen. Dat is niet eerlijk. Dat irriteert me. Ik word in mijn ideeën bevestigd door de recente berichten over een getuige die gezegd heeft dat toenmalig directeur Pater wel degelijk op 13 mei 2000 aan het werk was in de vuurwerkfabriek.”