Binnenland

Kabaal bij de Duitse buren

Met een stengun op zijn borst stond hij erbij toen NSB’ers na de bevrijding uit hun huis werden gehaald. Ds. P. van Zonneveld was waarschijnlijk de jongste verzetsstrijder van Bussum. In de daaropvolgende jaren moest hij zelf tweemaal capituleren.

L. Vogelaar
3 May 2010 08:35Gewijzigd op 14 November 2020 10:28
Ds. P. van Zonneveld. Foto RD, Anton Dommerholt
Ds. P. van Zonneveld. Foto RD, Anton Dommerholt

Een stapel oude documenten ligt op tafel gereed. „Dit heb ik nog nooit aan iemand laten zien, en behalve aan mijn vrouw heb ik mijn verhaal ook nog nooit verteld.”Boven op de stapel liggen oude kaarten van Duitsland, Rusland en Egypte. „Als u ze tegen het licht houdt, ziet u de gaatjes van de vlagspeldjes waarmee ik ze aan de wand van mijn slaapkamer had geprikt. Clandestien hoorde ik via Radio Oranje hoe ver de geallieerden waren gevorderd. Ik volgde het op de kaart.”

Dat was tweehoog in de Bussumse villa waar het gezin van dakdekker H. A. van Zonneveld toen woonde. In de andere helft van het twee-onder-een-kaphuis woonde dokter Hoelen. Hij werd in 1943 naar Kamp Amersfoort gestuurd omdat hij mannen briefjes verstrekte waarop stond dat ze ongeschikt waren voor uitzending naar Duitsland. Zijn oudste twee zoons hadden ook zo’n briefje, maar de NSB’er die aan de overkant woonde, kwam op een dag met een paar Duitsers de oprijlaan op en arresteerde hen. „André overleed in Kamp Neuengamme aan tyfus. Van zijn broer Jaap tot op heden geen spoor.”

Piet van Zonneveld was er getuige van hoe het doktersgezin onderdook en de Duitsers het huis inrichtten als lazaret (hospitaal). „Ze kwamen ook bij ons kijken, maar omdat we geen centrale verwarming hadden, hoefden we niet weg”, vertelt de christelijke gereformeerde emeritus predikant. „Door de branddeur ben ik naar de zolder boven de Duitsers geslopen en heb daar stroom afgetapt. Die had ik nodig om stiekem naar de radio te kunnen luisteren.

Mijn vader en de dokter hadden hun radio’s in hun tuin begraven. Daar vlakbij groeven de Duitsers schuilgaten. Toen ze weg waren, kroop ik erin en heb ik de radio van de dokter opgegraven, onder de trap verborgen en met twee draden aan een speakertje in mijn slaapkamer verbonden. Voor de veiligheid had ik daar ook een kabelradio staan waarmee alleen Duitse propaganda te beluisteren was. Die zette ik aan, zodat de Duitsers de clandestiene radio niet zouden horen. Toen ze een kijkje kwamen nemen omdat ze iets hadden gehoord, wees ik de kabelradio aan. Die mocht ik houden. Het speakertje zagen ze niet.”

In de bloemisterij waar Van Zonneveld werkte, werd hij bij het verzetswerk betrokken. „Het avontuurlijke trok me. Als zestienjarige mocht ik niet met alles meedoen, maar ik wist wel veel: over een overval op het distributiekantoor; over het opblazen van de spoorlijn. Zelf moest ik in Naarden verzetskrantjes rondbrengen. Tweemaal hebben de Duitsers een geweer op m’n borst gezet en me gefouilleerd. Gelukkig gaven de krantjes onder mijn blouse mee, zodat ze niet werden ontdekt.

Bij Fort Naarden werden op een nacht wapens gedropt. Een Duitser uit het fort die het verzet hielp, zorgde voor de lichtsignalen naar het geallieerde vliegtuig. Mij werd gevraagd de wapens naar Bussum te brengen. Ik verborg ze tussen balen turfwol op een handkar van onze bloemisterij.

Op de Zwarteweg riep verzetsman Köttelbrink: „Hier komen! Razzia!” Een andere Duitser bleek de zaak verraden te hebben. Ik vloog het huis in en verborg me in de kelder. Twee uur later kon ik weer naar buiten. De kar stond er onaangeroerd! Vol spanning ben ik verder gelopen en heb ik m’n kostbare vracht afgeleverd.”

Voor zijn vader verzweeg Van Zonneveld zijn illegale activiteiten. „Tijdens de oorlogsjaren ging hij ervan uit dat het de geallieerden niet zou lukken ons te bevrijden. Dat botste met mijn opvattingen. Toen de Slag om Arnhem mislukte en de Duitsers het Ardennenoffensief inzetten, kneep ik hem: zou vader toch gelijk krijgen?

Zijn bedrijf moest aan de Duitsers leveren. Daar had ik moeite mee. Ik heb vader slechts één keer een krantje gegeven, want hij gooide het direct, ongelezen, in de kachel. Van verzet moest hij niets hebben en dat de Joden werden omgebracht, geloofde hij niet. Zo botste het nogal eens tussen ons, ook na de oorlog. Maar wat is dat later veranderd! Twee weken voordat vader in zijn slaap overleed, riep hij me bij zich. Toen vertelde hij welke kracht Psalm 65 in zijn hart had gedaan: „Maar ons weerspannig overtreden verzoent en zuivert Gij.” Daar voelden we een band die de vroegere meningsverschillen te boven ging.”

Van Zonneveld was te jong om voor de Duitsers te werken. „Maar omdat ik een lange slungel was, dachten ze dat ik de leeftijd wel had. Ik ben meermalen aangehouden, maar dan loog ik: „Ich habe tb.” Dan moest ik maar gauw doorlopen. Tijdens de diensten in de christelijke gereformeerde kerk werden wachtposten uitgezet. Als ze voor een razzia waarschuwden, vlogen de jonge mannen naar buiten, over de muur achter de kerk, naar een veiliger plaats.

Door de ondervoeding tijdens de oorlog liep ik een hernia en daarmee een levenslange rugkwaal op. Tijdens de Hongerwinter hoorde ik m’n grootvader, die boven ons woonde, roepen: „Honger! Honger!”

Vader had vanwege zijn werk zijn fiets mogen houden. Ik heb stukken tuinslang om de velgen gelegd, een vat carbolineum en een rol asfaltpapier als ruilmiddelen op een karretje achter de fiets geladen en ben op pad gegaan. Met melk, boter en kaas kwam ik thuis. Soms kwamen andere gemeenteleden bij ons eten, ook als we suikerbietkoekjes en tulpenbollen van onze familie in Lisse hadden gekregen.”

Kort voor de Bevrijding wierpen de geallieerden voedsel af. „De Duitsers zaten nog naast ons, maar ik klom door het raam en legde een Nederlandse vlag op het dak, als groet aan de vliegers. Toen Hitler zelfmoord had gepleegd, verspreidde ik een ‘overlijdensadvertentie’ waarin de Führer bespot werd.

Toen op de avond van 4 mei het bericht van de Duitse capitulatie kwam, stroomden de jongeren de straat op. Ik dacht er zelfs niet aan mijn ouders, die met hongeroedeem op bed lagen, te groeten. We hosten langs de Duitse schildwacht die voor klooster Mariënburg op wacht stond. Gelukkig gebruikte hij zijn geweer niet.

In de nacht van 5 op 6 mei was er groot kabaal bij onze Duitse buren. Mijn ouders waren heel bang. Ik kwam laat thuis. Toen ik de volgende morgen naar de kerk ging, zag ik dat de Duitsers naast de garage een gat groeven. Ik dacht: Ik zie te veel; straks schieten ze me neer. Ik rende gauw weg.”

Ds. Van Zonneveld bewaarde de briefjes waarop hij de teksten en psalmversjes van de beide diensten van die dag noteerde: ds. M. Baan preekte over Psalm 124 („De strik is gebroken…”) en Exodus 15:1-21. „Bij m’n oom, die organist in de kerk was, was ik orgelpomper, omdat er al geruime tijd geen elektriciteit meer was. Na de morgendienst kwam een Duitser me bij het doktershuis tegemoet met een fiets. Die wilde hij ruilen voor shag. Ik begreep het niet goed. Er kwam echter een voddenboer voorbij en die deed de ruil.

Ik had onze Duitse buren echter nooit met een fiets gezien. Hoe kwamen ze daaraan? Ik begon te combineren: zou Jaap Hoelen thuisgekomen zijn en door de Duitsers zijn doodgeschoten en begraven? Twintig jaar geleden heb ik de gemeente Bussum daarover aangeschreven. Er is toen gegraven, maar aan het asfalt zag ik dat het niet op de juiste plek is gebeurd. Enkele weken geleden heb ik de plaats aangemeld bij de Bergings- en Identificatiedienst van de landmacht. Mogelijk wordt de buurjongen nu eindelijk teruggevonden.”

Het verzet haalde de NSB’ers uit hun huis. „Als lid van de Binnenlandse Strijdkrachten kreeg ik een armband om. En een stengun, hoewel ik er niet mee kon omgaan, dus dat was maar machtsvertoon. We brachten de gevangenen naar Kamp Laren. Het kaalscheren van moffenmeiden vond ik verschrikkelijk; ik zei tegen jongens die ermee bezig waren dat ze zich moesten schamen.”

Na de Bevrijding werd er veel gefeest. „Ik deed volop mee. Dansen kon ik niet; ’k heb voor het dansinstituut gestaan, maar durfde toch niet naar binnen. Maar naar de bioscoop ging ik wel. Eenmaal heb ik zelfs de kerk verzuimd. Na de dienst zei moeder onder tranen: „Jij was er niet; de Heere was er wel.”

De wereld trok, maar toen ik 18 jaar was, zei de Heere: Tot hiertoe en niet verder. Toen is de liefde Gods in het hart uitgestort en leerde ik mezelf als schuldenaar kennen.

Tegen de roeping tot het predikambt heb ik gevochten. Doordat de Duitsers de school in beslag namen, had ik slechts twee jaar mulo gehad, en zo had ik nog veel meer bezwaren. Maar opnieuw moest ik capituleren.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer