Israël kwam religieuze partijen tegemoet
Het maken van een voorbehoud bij de ratificatie van het VN-Vrouwenverdrag is zeker niet ongebruikelijk. Israël is een van de landen die deze mogelijkheid te baat namen.
Maar liefst 77 landen maakten na de totstandkoming van het VN-Vrouwenverdrag in 1979 een of meerdere voorbehouden. Of die reserves altijd juridisch houdbaar zijn, is nog maar de vraag. Afwijken van de conventie mag alleen als een staat niet in strijd met de geest van het verdrag handelt.Een van de langste lijsten met voorbehouden staat op naam van Groot-Brittannië. Londen was destijds vooral bezorgd om zijn vorstenhuis en verklaarde dan ook uitdrukkelijk dat het de bepalingen uit het verdrag niet van toepassing acht op zaken die met de troon van doen hebben.
Groot-Brittannië sprak echter ook uit dat geen enkele verplichting uit het Vrouwenverdrag mag treden in zaken van godsdienstige denominaties, bij uitstek een voorbehoud dat de SGP gediend zou hebben kunnen in de huidige discussie over het vrouwenstandpunt.
Israël is een van de weinige landen die een voorbehoud maakten ten aanzien van artikel 7 van het Vrouwenverdrag, de bepaling waarmee de Hoge Raad vorige week het vrouwenstandpunt van de SGP in strijd achtte.
„De staat Israël maakt hierbij een voorbehoud ten aanzien van artikel 7 van de conventie, als het gaat over de benoeming van vrouwen om te dienen als rechters van religieuze rechtbanken als dat wordt verboden door de voorschriften van een van de religieuze gemeenschappen in Israël.”
Dat voorbehoud past in de Israëlische traditie om rekening te houden met de gevoelens van religieuze minderheden, ook al stellen die politiek gezien weinig voor. Zo zijn de meeste winkels op de sabbat in Israël gesloten, rijden bussen op die dag niet, mag de nationale luchtvaartmaatschappij El Al op zaterdag nog altijd geen vluchten uitvoeren en hoeven ultraorthodoxe Joden geen dienst in het leger te nemen.
Die coulante houding is overigens niet geheel door tolerantie ingegeven. In de Israëlische regeringsvorming hebben de grote politieke partijen vaak een van de religieuze partijen nodig om tot een levensvatbare coalitie te komen. Een positie die het voor de religieuze partijen makkelijk maakt om hun eisen kracht bij te zetten.
Voor het overige verklaarde de Joodse staat artikel 7 van het Vrouwenverdrag „volledig van toepassing, in het licht van het feit dat vrouwen een prominente plaats innemen in alle aspecten van het openbare leven.”
Het strengislamitische Saudi-Arabië maakte een wel heel algemeen voorbehoud. Het koninkrijk acht zich niet gebonden aan iedere bepaling uit de conventie die in strijd is met het islamitisch recht. Riyad is overigens niet de enige die deze voorwaarde inbouwt. Ook landen als Oman en Libië laten de sharia boven de regels uit het Vrouwenverdrag gaan.
De relatie met Israël is voor diverse Arabische landen ook wat betreft het aanvaarden van het Vrouwenverdrag een gevoelig punt. Zo liet de toenmalige Iraakse regering in een stemverklaring weten dat het aanvaarden van de conventie „op geen enkele manier een erkenning van of het aangaan van relaties met Israël betekent.” Ook Syrië liet zich in soortgelijke bewoordingen uit.
Maar het kan ook anders. In plaats van een serie voorbehouden te maken, ondertekende de Islamitische Republiek Iran het VN-Vrouwenverdrag simpelweg niet. De VS ondertekenden de conventie weliswaar in 1980, maar hebben het verdrag tot op heden niet geratificeerd.