Onaf leven
Wie een boek leest, heeft bepaalde verwachtingen – zeker als het een dichtbundel is. De tekst kan zulke verwachtingen over taal, vorm en inhoud teleurstellen of waarmaken, maar er ook mee spelen.
Sommige auteurs weten door hun lezers eerst op het verkeerde been te zetten, hen gaandeweg tot een dieper inzicht te brengen.In ”Een uil in de zon”, de tweede dichtbundel van Hans Dekkers (1954), is iets vreemds aan de hand met de taal. Afgezien van (soms wat pedante) moeilijke woorden hier en daar, is Dekkers’ taal tamelijk alledaags. Dekkers is ook heel vrij in zijn vormen en dwingt het weinige rijm nergens in een herkenbaar poëtisch schema. Toch is er zeker rijm, maar dan vooral assonantie en alliteratie binnen de zinnen.
Af en toe staan er ineens regels met een heerlijk, vertrouwenwekkend ritme en met subtiele rijmklanken, maar meteen breekt Dekkers dan zulke dichterlijke impulsen weer af. Hij hervat zijn dagelijkse taal met veelal korte zinnen, die soms qua betekenis nauwelijks met elkaar verbonden lijken. Dit haperen, dat de lezer meent een ingeslagen weg te herkennen en vervolgens bemerkt dat de dichter die weg alweer verlaten heeft, is ook terug te vinden in de structuur van de bundel.
Zo komt na het gedeelte ”Limbus” (vagevuur) een gedeelte ”Mijn lichaam”. Wie hier na straf en afwachting gedichten over verlossing door het gedeelde lichaam vermoedt, komt bedrogen uit. De kale kenschetsing van het lichamelijke, zoals het hier afgedrukte ”Buik”, voelt dan ook als een gemiste kans.
Buik
Wolbalzacht
gerimpeld
door een scheermes
Veel van Dekkers’ gedichten staan dicht bij concrete belevingen en gebeurtenissen. In sommige gedichten werkt dat heel goed en versterken de kale taal en de kortgesneden syntaxis de zeggingskracht. Dit zijn de beste gedichten uit de bundel, die in hun concreetheid toch herkenbaar en diepgaand suggestief kunnen zijn, zoals het introspectieve ”Zwerfkei” over herinnering.
In andere gedichten gaat Dekkers wel erg dicht langs de grens en soms ruim daarover. Op zulke momenten zijn de beelden net even te vergezocht. Al met al is ”Een uil in de zon” een bundel die wel beloften doet, maar ze niet echt waarmaakt. Cryptische of erg ingewikkelde poëzie kan schitterend zijn en juist door zijn moeilijkheid de lezer dwingen tot denken en heroverwegen. Bij Dekker blijft achter de suggestieve façade van de taal echter vaak slechts een verlangen naar dergelijke verlichting over.
Dat gedichten toch heel goed kunnen leiden tot diepere inzichten, ook als ze niet heel kunstig of cryptisch zijn, blijkt uit de poëzie in de bundel ”Kilroy” van Harmen Wind (1945), die werkelijk een plezier is om te lezen. Zijn taal is fraai en zijn woordkeus weloverwogen. Het ritme in zijn gedichten is vloeiend en hij gebruikt subtiele beelden en herkenbare situaties om diep te graven in de beleving van gemis, einde en vertrek.
Om te zeggen dat verlies en vertrek de bundel domineren gaat wat ver, misschien is het thema beter te omschrijven als het onaf zijn van het leven. Hierbij maakt Wind veel gebruik van bekende woorden of uitdrukkingen, maar doet dat op een dusdanig verrassende wijze dat de lezer pas op de plaats moet maken, teruglezen en nadenken. Dit brengt de herkenbare gevoelens en situaties uit zijn gedichten heel dichtbij.
Hierbij gaat Wind diepgaande filosofische vraagstukken niet uit de weg. Gelukkig staan er geen pasklare antwoorden in ”Kilroy”, maar wordt die onafheid gewoon heel mooi onder woorden gebracht:
Woorden
wij hadden altijd woorden om verleiden
toe te lichten, zwijgen op te leggen,
schrik te duiden, liefde te verklaren.
Ze stonden ons – voetnoten bij geluk –
voortdurend naar het leven. Welluidend
weliswaar, maar onvermurwbaar.
Een uil in de zon, Hans Dekkers; uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90284 2326 8; 64 blz.; € 15,90;
Kilroy, Harmen Wind; uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 295 7234 7; 74 blz.; € 16,95.