Het fundament
De wijze bouwer groef en verdiepte zijn fundament. Dat wil zeggen: hij verdiepte de werkzaamheden in zijn ziel, namelijk dat waarachtige vernederings- en verootmoedigingswerk, ja het in zijn schuld en vloekwaardigheid bukken en vallen onder de hoge God. Dat is het werk van waarachtige ontdekking tot het fundament toe, met de volle overtuiging van in zichzelf geheel verloren te zijn. Ja het is het rechtvaardigen en vrij verklaren van God in zijn hart.Christus is de steenrots als het enige fundament, als die eeuwige vastigheid. Er zijn plasregens, waterstromen en winden van allerlei soorten beproevingen, als uitvloeisel van Gods rechtvaardigheid en waarheid. Er zijn waterstromen van oordelen van beneden en winden van Gods oordeel van rondom, zodat het hart ontzinkt en bezwijkt. O, als God Zijn fiolen van gramschap over de aarde eens uitgiet, wie zal dan bestaan? Er zal eens een tijd komen van beproeving van ieders werk en die tijd zal zeer benauwd zijn voor diegene die de proef niet zal kunnen doorstaan. Ieders hoop op zaligheid zal eens beproefd worden, voor de een in de tijd, voor de ander in de ure van de dood en in het oordeel.
Voor de een geldt dan dat Christus de hoop van zijn zaligheid is, de vaste Rots. Voor de ander dat hij de eeuwige donkerheid zal zien. Hij zal gevoelen dat de grond van zijn hoop niet deugt, want ze was op zandgrond gebouwd.
Justus Vermeer, ouderling te Utrecht (Verzameling van enige oefeningen, 1747)