Bankenredder Bos bleef calvinist
Minister-president wilde hij worden in 2006, de calvinist Bos. Hij moest het echter royaal afleggen tegen CDA’er Balkenende. Gisteren vertrok „wonderboy Wouter” –een stuk grijzer geworden– van het politieke toneel.
„Een slopend bestaan”, noemde Wouter Bos (Vlaardingen, 1963) het partijleiderschap van de PvdA in 2004. „Hou je dit leven nog wel vol”, vroeg de interviewer hem. „We kijken wel, we zien wel”, antwoordde Bos. „De grijze haren komen er voor iedereen zichtbaar bij!”Toen Bos in 1998 als Kamerlid het Binnenhof betrad, was hij nog anoniem. Na twee jaar in de Kamer en twee jaar als staatssecretaris van Financiën was zijn ster in 2002 al zo hoog gerezen dat hij met grote overmacht de eerste rechtstreekse verkiezing tot PvdA-lijsttrekker won.
Bij de verkiezingen van 2003 zag hij omwille van zijn gezin af van het premierschap en schoof de Amsterdamse burgemeester Cohen naar voren als kandidaat-minister-president. De PvdA kwam echter in de oppositie.
In die tijd reserveerde hij als eerste mannelijke fractievoorzitter een wekelijkse papadag. „Het is een verloren dag qua werk”, zei hij in 2005, „maar ik ben buitengewoon blij dat ik die beslissing heb genomen. Omdat ik zo veel mogelijk wil meemaken van het opgroeien van mijn kind. Ik haal het werk in de avonden en nachten in. Ik merk wel dat het een zware wissel trekt op mijn fysieke gesteldheid.”
De papadag was het eerste wat sneuvelde toen hij in februari 2007 aantrad als minister van Financiën en als vicepremier. Als sociaaldemocraat was Bos erop gebrand te laten zien dat de schatkist bij hem in veilige handen was. Hij was hard op weg naar de laagste staatsschuld ooit toen de economische crisis in 2008 roet in het eten gooide.
Dag en nacht was Bos (inmiddels vader van drie kinderen) bezig banken te redden en de economie draaiende te houden. Zijn inzet en beleid leverden hem veel krediet op, maar zijn imago bladderde snel daarna weer af.
Als partijleider zette Bos vanaf 2002 in op vernieuwing. Hij schreef een nieuw beginselprogramma dat de partij aantrekkelijk moest maken voor de middenklasse. Als politiek leider deed hij gedurfde voorstellen, zo-als het afbouwen van de hypotheekrenteaftrek en het fiscalise-ren van de AOW. Ook brak hij met de soft geachte multicultu-rele ideeën van de PvdA en pleitte voor een hardere integratiekoers. Ondanks zijn baanbrekende voorstellen en het grote mandaat van de partijleden kreeg hij de PvdA echter nooit helemaal zijn kant op. Van de zijlijn bleven oude partijtijgers als Van Dam en Pronk hem bekritiseren.
Zo nu en dan viel hij op door onhandige uitspraken. In 2002 zei hij bang te zijn voor „ongelukken” met de vele, nieuwgekozen allochtone PvdA-raadsleden. Vorig jaar liet hij weten niet op de nummer één te hebben gestemd bij de Europese verkiezingen. Toen hij vorige maand de eenheid van kabinetsbeleid doorbrak door openlijk te eisen dat het kabinet een nieuwe missie in Uruzgan taboe zou verklaren, luidde hij de val van het kabinet en daarmee het einde van zijn eigen politieke loopbaan in.
De protestants opgevoede Bos verzette zich in de laatste jaren van het gymnasium tegen het christelijk geloof, maar hij heeft er nooit mee gebroken. Consequent bleef hij zich calvinist noemen. Van het geloof in God „kom ik nooit meer af, en ik vind dat niet erg”, schreef hij eens. En: „Van het begin af aan is het politieke in mijn opvoeding verbonden geweest met het levensbeschouwelijke. Het heeft mij gemaakt tot wie ik ben. Mijn idealen zijn mede tot stand gekomen doordat ik christelijk ben opgevoed.”