Het Friese platteland loopt straks langzaam leeg
Het Friese platteland loopt leeg. Jongeren houden het voor gezien, hoogopgeleiden trekken weg. „De kneusjes blijven achter.”
ReportageEen kille wind waait over de uitgestrekte landerijen. Een tractor trekt diepe voren door de donkere kleigrond, terwijl een koppel meeuwen krijsend wat wormen uit de versgeploegde kluiten pikt. Verder is het stil. Heel stil.
Het gaat niet goed met de dorpen in Noordwest-Friesland. Een bevolkingskrimp én bezuinigingen doen een aanslag op de leefbaarheid. Woningen staan langdurig leeg, niet-verkochte panden verpauperen, scholen kampen met een leerlingentekort, verenigingen zoeken driftig nieuwe leden.
Tegen de Waddenzee ligt de gemeente Franekeradeel, het vestingstadje Franeker met zestien dorpen. Achlum, Sexbierum, Tzummarum, Schalsum… De gemeente telt dik 20.000 inwoners. „Al jaren redelijk stabiel”, verzekert burgemeester Veenstra.
Boven Franekeradeel pakken zich echter donkere wolken samen. Het CBS voorziet over vijf tot tien jaar een teruggang tot 10 procent van de bevolking. „Dat is fors.” Bovendien moet de gemeente in vier jaar tijd 1,5 miljoen euro bezuinigen om de begroting te dichten. Ten slotte snoeit het Rijk een nog onbekend bedrag op de bijdrage uit het Gemeentefonds.
Daarmee komt de leefbaarheid in de dorpen onder druk te staan. Ook in Tzummarum. Het dorp (1600 inwoners) telt een kerk, een kroeg, een bakkerij, een Spar, twee schoonheidssalons en een fietsenmaker. Een geldautomaat ontbreekt. Een fraai gerestaureerd stationnetje met nog 50 meter rails herinnert aan betere tijden.
Dorpsbewoners zien de ontwikkelingen met lede ogen aan. „Het bloedt hier allemaal dood”, verzucht Gerben van der Mei. „Het dorp leeft niet meer. Er zit geen schwung in.” Het gebrek aan werkgelegenheid nekt de gemeente, analyseert de belastingadviseur. „Mensen zoeken werk aan de andere kant van de Afsluitdijk, in de Randstad. Om vier uur ’s ochtends begint het hier al te rijden.” Hoger opgeleiden kunnen voor werk niet in de regio terecht. „De mensen met wat meer hersens vertrekken, evenals de jongeren. De kneusjes blijven achter.” De belastingadviseur zelf blijft ook.
Niet gunstig
Het dorp krijgt heel wat voor zijn kiezen, verklaart voorzitter Willem Spoelhof van Vereniging Dorpsbelang. „De terugloop van de bevolking heeft direct consequenties voor de school, de kerk, de verenigingen. Een van de twee muziekkorpsen is al eerder opgedoekt.”
Meerdere verenigingen slaken een hartenkreet. „De gym en de volleybal hebben moeite het hoofd boven water te houden. Overal slaat de vergrijzing toe. Dat is niet gunstig. Elke leeftijdscategorie moet participeren in het dorp. Als we niet ingrijpen, gaat het echt mis.”
Ook de PKN-gemeente ziet de jongere generatie wegtrekken. „We missen de groep van 30 tot 50 jaar”, zegt ds. E. J. Bluemink. „De leeftijdsopbouw is scheef.” Het gebrek aan dertigers en veertigers is merkbaar, maar heeft „geen nadelige” invloed. „Natuurlijk hebben we liever een evenwichtige opbouw. Maar we hebben nog voldoende jongeren om ons bij de les te houden.”
Bluemink, drie jaar predikant in het dorp, zegt nog weinig te merken van een bevolkingskrimp. De gemeente telt 600 zielen, van wie er 120 actief zijn en zo’n 70 de eredienst bezoeken. „Dat beeld is vrij stabiel. Geen grote uitstroom.”
De gemeente –„middenorthox”– kent catechese voor kinderen, gespreksgroepen en verenigingen. „Alles loopt nog wel. Deelname is echter niet meer zo vanzelfsprekend als vroeger. De vrouwenvereniging functioneert nog altijd, maar de leden worden wel ouder.”
Andere aanpak
Burgemeester Veenstra benadrukt dat het Friese platteland de realiteit van de leegloop onder ogen moet zien. „Het zal heel moeilijk zijn het tij te keren.” Hij vraagt zich ook af of het „zinvol” is te proberen deze ontwikkeling te keren, door bijvoorbeeld mensen uit andere delen van het land te halen, zoals gesuggereerd.
Veenstra zegt vooralsnog geen oplossing te hebben. Samenwerking met provincie en corporaties is nodig. „De discussie in Friesland is ook nog maar net begonnen.” De burgemeester bepleit een andere aanpak. „Nederland is altijd uitgegaan van groei. We hebben ons nooit bezonnen op de vraag: Wat te doen bij krimp? Die knop moet eerst om. Vervolgens moeten we bekijken hoe we de kwaliteit van de voorzieningen op peil kunnen houden. Moet elk dorp een school, een sportcomplex én een dorpshuis hebben? Dat is de vraag.”