EU: Producten Westoever niet van Israël
In een uitspraak die raakt aan de positie van de Westelijke Jordaanoever huldigt het Hof van Justitie van de EU het standpunt dat dit gebied geen deel uitmaakt van Israël. Israëlische goederen die er geproduceerd worden, zijn onderhevig aan importheffingen, heeft genoemde instantie bepaald.
Het donderdag gepubliceerde vonnis zal naar verwachting geen directe gevolgen krijgen voor het vredesproces in het Midden-Oosten, maar de zaak ligt wel gevoelig. Het betekent namelijk dat de Europese rechter de grenzen van Israël van na de Zesdaagse Oorlog van 1967 in ieder geval in de sfeer van de handel niet erkent. Hij vindt dat het betrokken land geen status heeft in het gebied waar het nederzettingen heeft gebouwd en waar bedrijven zijn gevestigd die onder andere koekjes, pretzels, wijn, cosmetica en computeronderdelen maken.Producten uit Israël mogen op grond van een uit 1995 daterende zogeheten associatieovereenkomst tussen de EU en die natie vrij van douanerechten worden ingevoerd. Het jongste arrest van het in Luxemburg zetelende hof houdt in dat deze vrijstelling echter niet geldt voor Israëlische artikelen van de Westoever. Daardoor zal de verkoopprijs ervan in de landen van de Unie omhoog gaan en dat zet de concurrentiekracht ervan onder druk.
Met de Palestijnen is een gelijksoortig akkoord gesloten. Volgens het Hof van Justitie heeft de regeling met Israël „betrekking op het grondgebied van de staat Israël” en die met de Palestijnen „op het grondgebied van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook.” „Beide overeenkomsten hebben hun eigen territoriale bereik”, zo vermeldt de uitspraak.
Daarin staat verder dat Israëlische goederen die zijn vervaardigd „op locaties die sinds 1967 onder Israëlisch bestuur zijn geplaatst” niet vallen onder de voorkeursbehandeling. Met andere woorden: zij mogen niet belastingvrij op de Europese markt verschijnen.
De visie van de EU-rechter wekt waarschijnlijk de woede van de Israëlische autoriteiten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken weigert tot dusver commentaar. Pro-Palestijnse organisaties in Europa zullen verheugd zijn. Zij houden regelmatig demonstraties bij supermarkten om te protesteren tegen de Israëlische etiketten op producten van de Westoever.
Israëlische ondernemingen in die regio profiteren van goedkopere arbeidskrachten. Veel nederzettingen maken gebruik van Palestijnse werknemers, die minder verdienen dan hun collega’s in Israël. Het is voor de Palestijnen verboden om te werken in Israël en bij Palestijnse bedrijven op de Westoever komen zij moeilijk aan de slag. Een en ander maakt de banen bij de Israëlische werkgevers in dat gebied erg populair onder hen.
Het vonnis van het Hof van Justitie vloeit voort uit een rechtszaak die aangespannen is door het Duitse bedrijf Brita. Dat importeert frisdrankmachines en vruchtensiropen van een Israëlische fabrikant uit Mishor Adumim, een van de tien Israëlische industriegebieden op de Westelijke Jordaanoever. Brita verklaarde tegenover de douane dat de producten uit Israël kwamen en meende dat er geen invoerheffing over verschuldigd was.
De Duitse autoriteiten vermoedden echter dat zij op de Westoever waren vervaardigd. Zij vroegen Israël om opheldering in deze kwestie. Van die zijde kregen zij slechts als antwoord dat de goederen uit een gebied afkomstig waren waarvoor Israël verantwoordelijkheid droeg. Over productie op de Westoever werd niets verteld.
Duitsland besloot vervolgens Brita alsnog importheffingen op te leggen. De onderneming ging tegen dat besluit in beroep en spande een procedure aan bij de EU-rechter.