Met pillen op het podium
Drie op de tien musici staan met pillen op het podium. Maar daar rust een groot taboe op. Bij de muziekpoli van het Leids Universitair Medisch Centrum kunnen podiumkunstenaars wél terecht met hun psychische klachten.
Een concertmeester die tijdens de vioolsolo een black-out krijgt en vervolgens in de media genadeloos wordt afgebrand. Een trompettist die een fout maakt tijdens een concert en zich daarna dagenlang niet meer buiten durft te vertonen. Een sopraan die doodsangsten uitstaat op het moment dat ze aan de beurt is voor de solo en alleen met bètablokkers kan functioneren.Esther van Fenema (39) heeft ze in Leiden allemaal in haar praktijk. De psychiater startte ruim een jaar geleden met de muziekpoli, onderdeel van het Leids Universitair Medisch Centrum. De poli is een unicum, zelfs wereldwijd. „Er rust sowieso nog altijd een ontzettend groot taboe op psychiatrische aandoeningen. En bij musici is dat nog sterker. Die hebben een sportmentaliteit: je laat je kwetsbare kanten niet zien, je bent gewend door te bikkelen.”
Inmiddels heeft ze rond de veertig musici langs gehad. Een topje van de ijsberg. Onderzoek wijst uit dat 30 procent van de uitvoerende musici medicijnen gebruikt die de lichamelijke gevolgen van psychische klachten onderdrukken (bètablokkers). En 60 procent geeft aan te kampen met psychische klachten als stress, ongezonde spanning, angst, paniekaanvallen.
Uit eigen ervaring weet Van Fenema dat je als musicus niet praat over negatieve gevoelens. Zelf studeerde ze viool aan het conservatorium. „Er was wel ergens een psycholoog, weggestopt, naar wie je toe kon als je problemen had. Maar daar rustte een groot taboe op.” En intussen kwam ze het allemaal tegen: zelfmoordgedachten, depressiviteit, angst om gek te worden, somberheid.
Zelf maakte ze er ook iets van mee. In een stressvolle periode kreeg ze paniekaanvallen, raakte ze verstijfd als ze op het podium stond. Het ging bij haar vanzelf over. Maar ze kan wel meevoelen met haar patiënten. Een must, want voor musici is de drempel om over hun klachten te praten heel hoog.
Wat is er eerst: de kip of het ei? Brengt het vak van musicus psychische problemen met zich mee, of gaan juist mensen met aanleg voor dergelijke problemen de muziek in? „Lastige vraag. Ik zou daar wel eens onderzoek naar willen doen. Ik denk dat je kunt zeggen dat veel musici bepaalde persoonlijkheidskenmerken gemeen hebben: ze zijn perfectionistisch, soms obsessief. Dat moet ook, want wil je verder komen in de muziek, dan moet je perfectie nastreven. Daarbij moet je een bepaalde sensitiviteit hebben om muziek te kunnen maken, met hoogte- en dieptepunten in je gevoelsleven. Maar als je hooggevoelig bent, ben je misschien ook vatbaar voor psychische klachten.”
De andere kant is ook waar: musicus zijn is een zwaar beroep. Van Fenema: „Het is topsport. Geen fouten mogen maken, op topniveau presteren, soms avond aan avond. Dat is fors. Daarbij zijn de arbeidsomstandigheden niet altijd optimaal: veel in de bus, laat thuis, slechte verlichting in de zaal. En de standaard is heel hoog, want iedereen is gewend aan perfect afgewerkte cd’s.”
Wie als concertbezoeker in de zaal zit, merkt over het algemeen niets van die stress op het podium. Van Fenema kijkt echter met andere ogen. „Ik was laatst in het Concertgebouw, en toen viel het me toch wel op dat veel musici erg gespannen zijn. Niet allemaal hoor, velen spelen met plezier. Maar inderdaad, als doorsnee concertbezoeker merk je dat niet. Musici kunnen zich goed presenteren. Ook als ze last hebben van doodsangsten, functioneren ze vaak nog behoorlijk goed. Met bètablokkers kun je een aantal lichamelijke symptomen ook goed onderdrukken. Maar maken ze een fout, dan voelen ze zich direct heel slecht. Prestatie en zelfbeeld zijn zó nauw aan elkaar verbonden bij musici. Je bent als mens tekortgeschoten, en daarom durf je drie dagen niet meer buiten te komen. Het gebeurt!”
Is de problematiek vooral in de klassieke muziekwereld te vinden? Van Fenema: „Dat dacht ik ook altijd. Maar in mijn praktijk heb ik eveneens mensen uit de popwereld gehad. Die staan ook op het podium en in de belangstelling. Ik denk wel dat het podium voor klassieke musici meer een glazen huis vormt dan voor andere podiumkunstenaars. Noem het een korset. Het is toch een andere sfeer.”
Kan het zijn dat popmusici meer communiceren en ‘flirten’ met hun publiek, terwijl klassieke musici alleen maar bekeken worden door de luisteraars? „Misschien speelt dat mee. Ik speel zelf in een ensemble, en onze dirigent heeft altijd een praatje vooraf tegen het publiek. Dat scheelt wel. Je speelt daarna toch relaxter.”
Ziet ze al resultaat na ruim een jaar muziekpoli? „Het begin is er. Ik was blij toen ik hoorde dat het management van het Residentie Orkest een artikel over de muziekpoli op een centrale plek voor de musici had opgehangen. Ik denk ook dat er tegenwoordig in de opleiding iets meer aandacht voor komt. Zelf wil ik in de toekomst gaan werken aan workshops voor aankomende musici over preventie. Er is in ieder geval nog een wereld te winnen. Het is zo’n prachtig vak! Het is jammer als veel musiceerplezier onnodig verloren gaat.”