Iedere lezer zijn eigen context
Ieder mens is onontkoombaar „gelokaliseerd” en dat geldt ook ten aanzien van het verstaan van de Bijbel. Dat was zaterdag de teneur op een tweede studiedag over de Heilige Schrift, georganiseerd door de Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in Kampen (TUK).
Op de studiedag werden „actuele vragen uit cultuur en wetenschap” doorgelicht, in een lezing van oud-ChristenUnie-Kamerlid dr. K. Veling en tijdens diverse colleges. Dr. Veling ging in op de vraag hoe moderniteit en postmoderniteit het Bijbellezen gestempeld hebben en sloot daarmee aan bij de vorige studiedag, die in het teken stond van ontwikkelingen in het Schriftgezag in de negentiende en de twintigste eeuw. In maart volgt een derde en laatste studiedag.Het schrijven, lezen en interpreteren van de Bijbel gebeurt altijd „beneden”, aldus dr. Veling. „Dat is iets anders dan Kuiterts misleidende uitspraak dat alle spreken over boven van beneden komt. Wat ik bedoel is dat mensen met heel hun bagage betrokken zijn geweest bij wat de Geest bekend wilde maken en dat ook het lezen van de Bijbel altijd beïnvloed wordt door de opvattingen over waarheid en geldigheid die men heeft.”
In de opvattingen van de moderniteit van de negentiende en de twintigste eeuw is waarheid datgene wat overeenkomt met de feiten. Die opvatting beïnvloedde het Bijbellezen en de kerk moest kiezen hoe ze daarmee omging, aldus dr. Veling. „De kerk kon de moderniteit volgen en vrijzinnig worden, of ze kon het geloof uit de feitenwereld weghalen en in een alternatief discours gaan plaatsen, bijvoorbeeld in de bevindelijkheid. Een derde optie was om ook voor de Schrift het ideaal van juridische objectiviteit na te streven.”
Dat laatste deed hij zelf in de jaren zeventig, maar inmiddels niet meer, zo zei het oud-Kamerlid. Hij vond daarin veel herkenning. „Ik kwam er steeds meer achter dat het onvruchtbaar was om zo te denken. Je hebt de ander niet veel te vertellen en bent telkens bezig met het maken van hulpconstructies om je stellingname vol te kunnen houden. Je legt jezelf bovendien een zware last op: jouw ideeën moeten altijd de beste zijn, omdat ze rechtstreeks uit de Bijbel komen.”
Veling stelde dat de kerk met de komst van het postmodernisme opnieuw moet kiezen hoe ze positie inneemt. Hij pleitte ervoor de postmoderne begrippen over te nemen, maar waarheid en geldigheid niet los te laten als norm. „Het Evangelie is een ”verhaal” met eigen kracht. We moeten de rede niet loslaten, maar wel erkennen dat die een plaats heeft. Gelovig omgaan met de Schrift is gelokaliseerd. Dat te erkennen, biedt ruimte en nodigt uit tot gesprek.”
Tijdens de forumdiscussie werd gevraagd waarom de mens toch graag „absolute waarheid” heeft. Dr. Veling: „Men zoekt absolute zekerheid als men zich bedreigd voelt. Wij voelen ons echter al bedreigd als het over randkwesties gaat. Wiskundige systemen zijn inderdaad zo kwetsbaar dat het hele gebouw valt als er één steentje faalt. Maar God neemt ménsen in dienst; dat maakt het anders. We moeten meer vanuit het centrum leren denken.”
Prof. dr. A. L. Th. de Bruijne, hoogleraar ethiek aan de TUK, ging, aan de hand van de vraag of ongehuwd samenwonen al dan niet toelaatbaar is, in op de verhouding van Bijbel en ethiek. Een „direct beroep” op de Bijbel is bij de kwestie samenwonen niet goed mogelijk, aldus dr. De Bruijne. „Het huidige burgerlijk huwelijk is niet hetzelfde als het huwelijk in de Bijbel. Samenwonen wordt tegenwoordig bovendien door de overheid erkend. De verschillen met het huwelijk zijn relatief geworden.” De hoogleraar stelde dat „het ene samenwonen het andere niet is.” „Vaak wil men samenwonen uit seksuele motieven. Dit motief mogen we als kerk niet billijken. Maar soms is er het motief dat men zich wel duurzaam wil binden, maar bijvoorbeeld bij de ouders heeft gezien dat het huwelijk ook niet alles is. Dan bepleit ik dat we als kerk zelf gaan definiëren wat een huwelijk is en zo’n vorm misschien ook erkennen als huwelijk. Maar het burgerlijk huwelijk blijft het mooiste.”
De Kamper nieuwtestamenticus prof. dr. P. H. R. van Houwelingen sprak over contextueel Bijbellezen. Een lezer neemt zijn eigen context mee, zo lichtte hij toe aan de hand van de vraag of de vrouw in de kerk mag spreken. „Voor de eerste lezers hadden Paulus’ vermaningen uit 1 Timotheüs 2 waarschijnlijk betrekking op een uit Rome afkomstige emancipatiebeweging van ”vrije vrouwen”. In de vierde eeuw discussieerde men op basis van deze tekst of vrouwen wel mochten deelnemen aan de gemeentezang. En in onze tijd beluisteren we de tekst in een deputaatschap weer opnieuw.”