Nederland biedt gevluchte Irakezen nieuw thuis
Christenen in Irak hebben het moeilijk. Velen vluchten naar buurlanden als Syrië. Vanuit Damascus kwam woensdag een groep Irakezen aan op Schiphol. Om nooit meer terug te hoeven.
„Ze komen eraan!” De opwinding voor de glazen wand bij aankomsthal 2 is bijna voelbaar, woensdagmiddag op Schiphol. Nail Serkisyan en zijn vrouw Annie uit Oldenzaal verdringen zich voor het glas. Ze wachten op hun tante. Als Armeens-apostolisch christen zag ze zich genoodzaakt vanuit Bagdad naar Syrië te vluchten – zoals zoveel christen-Irakezen. „Ze heeft niemand meer in Bagdad”, zegt Nail.Dan fixeert hij zijn blik weer op de aankomsthal. „Daar is ze!” Opgewonden stoot hij zijn vrouw aan. Zij kijkt eens goed. „Nee hoor, zij is het niet.” Nail ziet zijn vergissing in. „Sorry hoor, ik heb haar dertien jaar niet gezien.”
Druppeltje
De tante van de Serkisyans heeft geluk: ze is uitgekozen door de Nederlandse overheid om hier een nieuw bestaan op te bouwen. Een asielprocedure hoeft ze niet te doorlopen. De groep van 24 Irakezen die woensdag aankwam, krijgt direct een verblijfsstatus.
Dat gebeurt jaarlijks met vele duizenden vluchtelingen die bescherming nodig hebben. Ze worden in kampen geselecteerd door de UNHCR. Zo’n 500 van hen komen ieder jaar naar Nederland – de rest gaat naar andere Europese landen en vooral naar de VS, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland.
De aspirant-Nederlanders komen in handen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). „Natuurlijk is de overkomst van deze Irakezen een druppeltje op een gloeiende plaat”, zegt Adriana de Fijter van het IOM, „maar al met al zijn het wel heel veel druppels.”
Handkusjes
De vluchtelingen bij de transportband krijgen in het oog dat er achter het glas familieleden op hen staan te wachten. Een moeder rent met haar dochter naar het glas. Zoon Janan Potros uit Hoofddorp zwaait uitbundig. Ze wisselen handkusjes uit. De tranen springen in Potros’ ogen. „Ik wacht op jullie”, schreeuwt hij in het Nederlands. Maar zijn hervonden familie vat dat niet. Daarvoor is het glas te dik en de taal nog te moeilijk, ondanks de cursussen die het COA al in de achterliggende maanden heeft gegeven.
Dan zwaaien de deuren open. Zakdoeken komen tevoorschijn. Tranen vloeien. Een jonge vrouw kan maar niet stoppen met het hoofd te aaien van haar oude vader. Hij huilt mee, zittend in een rolstoel van het vliegveld.
Zijn jongste dochter, een vrouw met het syndroom van Down, kijkt met grote ogen van de een naar de ander. Als een spons lijkt ze alles op te zuigen wat ze ziet.
„Tien jaar heb ik mijn ouders en mijn zusje niet gezien”, zegt Ayad al-Soheily uit Delft, terwijl hij over zijn roodomrande ogen veegt. Een van zijn zussen draait met trillende handen een flesje frisdrank open. Haar mascara is uitgelopen. „Sorry, ik kan niet zo goed praten. Ik voel me licht in mijn hoofd. Het is zo raar dat ze er nu écht zijn.”
De familie Al-Soheily vluchtte voor hun geloof: ze zijn Mandaeërs, volgelingen van Johannes de Doper. Onder Saddam Hussein hadden zij het niet bepaald makkelijk. Ayad schudt zijn hoofd. „Toen móchten we niet eens geloven. En eerlijk gezegd werd het daarna alleen maar erger.”
Geloof speelt vaak een grote rol in het vluchtverhaal van Irakezen, zo merken de organisaties die hen opvangen keer op keer.
Adriana de Fijter van het IOM wijst naar de emotionele familie Al-Soheily, die nog steeds nauwelijks lijkt te bevatten dat ze weer verenigd zijn. „Dit is echt waar je het voor doet.”