Minder wethouders gewenst
Nu Nederland wat meer op de kleintjes moet letten, doemt vanzelf de oude discussie over de omvang van het openbaar bestuur weer op. Een paar wethouders meer of minder scheelt algauw een ton. Maar is dat een nuttige oplossing?
Nederland kent al heel wat minder wethouders dan pakweg tien jaar geleden. Van 1726 in 1998 is het aantal gedaald naar 1503 per 1 januari 2010 (een reductie van 13 procent; zie tabel). Onlangs pleitte VVD-voorzitter en rasbestuurder Ivo Opstelten ervoor het mes er nog dieper in te zetten. Begin maart speelt het vraagstuk na de raadsverkiezingen weer in alle 431 gemeenten.In Eindhoven kozen de collegepartijen er na de verkiezingen van 2006 bewust voor om niet met zes of zeven wethouders te werken, maar dit te beperken tot vier. Redenen: meer teamgeest in het college, integraler werken en op hoofdlijnen besturen. Daarnaast zou het leiden tot een kostenbesparing. „Er zijn korte lijnen en mogelijkheden tot snel schakelen”, vat woordvoerster Petra Everaars de voordelen samen.
In de afgelopen vier jaar is het een „stabiel college” gebleken, aldus de woordvoerder. „Alle vier wethouders zitten nog op hun zetel.” Ter vergelijking: Deze maand becijferde het blad Binnenlands Bestuur dat na de raadsverkiezingen van 2006 een derde van de wethouders is opgestapt.
Gedwongen
Naast Eindhoven zijn er meer gemeenten die bewust minder wethouders hebben, stelt Ralph Pans, directievoorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). „In Almere –waar ik zelf burgemeester ben geweest– heeft men momenteel bewust vier wethouders, in plaats van de vroegere zes. Dat werkt positief. Vooral omdat er minder grensproblemen met andere wethouders zijn. Bovendien is men gedwongen op hoofdlijnen te besturen. In een groot college verworden wethouders tot superambtenaren, die zich met de ‘techniek’ bezighouden.”
De VNG-directeur was zelf van 1978 tot 1990 wethouder in Zaanstad. „Daar hadden we steevast zes wethouders, en af en toe vijf. Daarover werd verder niet nagedacht.”
Momenteel dwingen de bezuinigingen ertoe te snijden in het bestuur, meent Pans. „Als je bezuinigt op zaken die de burger raken, kun je het bestuur zelf niet ontzien.”
Dr. Marcel Boogers, docent bestuursrecht aan de Universiteit van Tilburg, ontvangt andere signalen over kleine colleges. „Uit Eindhoven hoor ik nogal wat klachten dat de vier wethouders niet toekomen aan het ontwikkelen van beleid. Ze hebben weinig tijd, staan op grote afstand tot de ambtenaren, en hebben te veel taken. Ook de verantwoording in de gemeenteraad verloopt dan niet goed. Terwijl dat toch wezenlijk is voor de democratie.”
Bovendien kent Boogers „geen gemeenten waar ze echt veel wethouders” hebben. „Het is onjuist dat er tijdens de collegeonderhandelingen nog steeds extra posten worden gecreëerd. Vroeger gebeurde dat soms, maar ook toen was men gebonden aan wettelijke beperkingen.”
Woordvoerder Everaars van de gemeente Eindhoven erkent dat er ook nadelen aan een klein college zitten. „De portefeuilles zijn zeer groot, wat een aardige werkdruk meebrengt. Als het gaat om bezoeken in de stad is het soms lastig, omdat de wethouder zijn tijd immers maar één keer kan besteden. Er zijn dus zowel voor- als nadelen.” Everaars noemt de conclusie van Boogers „te kort door de bocht.”
Samenspel
Boogers ziet het pleidooi van Opstelten om te snijden in het aantal wethouders als een „typisch VVD-standpunt.” „Het is een politieke discussie over de vraag hoe groot de overheid moet zijn. Als wetenschapper heb ik daar geen mening over. Ik constateer dat Opstelten een typisch liberaal-politiek idee naar voren brengt. Hij mag dan een rasbestuurder zijn, maar zijn collega’s van andere politieke stromingen zullen een ander verhaal houden.”
Toch is de PvdA’er Pans het roerend eens met Opstelten. „Ik hoor positieve geluiden over kleine colleges. Wel moet zo’n wethouder anders gaan werken. In het samenspel met de ambtenaren moet je heel duidelijk je politieke verlangens op tafel leggen.”
Boogers ziet achter de discussie over de wethouders de suggestie dat het lokaal en regionaal bestuur lijdt aan overgewicht. Boogers ergert zich daaraan. „In werkelijkheid ligt het aantal ambtenaren per hoofd van de bevolking onder het Europees gemiddelde. We komen in de buurt van Amerika, waarvan men zegt dat het een kleine overheid heeft.”
Wel stemt Boogers in met de klacht dat er in Nederland veel besturen zijn. Naast gemeenten en provincies zijn er waterschappen, en politie- en veiligheidsregio’s. „De bestuursdichtheid is onmiskenbaar groot. Het is terecht dat hierover een debat bestaat.”
Pans somt op welke bestuurslagen er de afgelopen tijd zijn bij gekomen: „De Europese Unie, allerlei regionale overleggen van gemeentebesturen, en naast de 27 waterschappen ook nog 21 stadsdeelbesturen.”
Dit leidt tot praktische problemen. Pans: „Het kost natuurlijk veel geld. Want vergeet niet dat al deze organen hun eigen ambtenaren hebben. Veel onderwerpen staan zowel bij de provincie, als bij het waterschap en een intergemeentelijk overleg op de agenda. Dat vertraagt de besluitvorming. Ik denk niet dat we ons kunnen permitteren zo door te gaan.”
Pans denkt dat ook gemeenteraden niet aan inkrimpen ontkomen. „In de Provinciale Staten is dat al gebeurd, en de ervaringen zijn heel positief.”
Boogers ziet in de stadsdeelraden het bewijs dat Nederland de provincies in elk geval niet kan missen. Onder bestuurskundigen staat het voortbestaan van dit regionaal bestuur al zo ongeveer vanaf de Tweede Wereldoorlog ter discussie. „Zodra de taken van de provincie worden ingeperkt, verschijnen aan de onderkant van de bestuurlijke ladder de stadsdeelraden. Je kunt de omvang van het bestuur dus wel verkleinen, maar de vraag is of dat de kwaliteit niet hindert.”
Verstedelijkt
Het voorbeeld van Denemarken –dat in 2007 de provincies heeft afgeschaft– is in Nederland niet te herhalen, meent Boogers. „Dat land is veel kleiner dan Nederland en ook veel minder verstedelijkt. Door de provincies weg te snijden, zijn de gemeentes veel groter geworden. In het licht van Europese gemiddelden zijn de Nederlandse gemeenten al groot. Bovendien kost een bestuurshervorming altijd veel geld, zonder te weten wat het oplevert.”
Pans verwacht dat er na de gemeenteraadsverkiezingen begin maart wel het een en ander verandert. In veel gemeenten zullen onderhandelaars elkaar aankijken en besluiten minder wethouders te benoemen. „Bestuurders uit steden met kleine colleges vertellen rond dat dit goed gaat. Ik vermoed zeker dat dit navolging krijgt.”
Zandee: Omslag in politieke denken is nodig
In de gemeente Borsele komt de vraag naar het aantal bestuurders na de gemeenteraadsverkiezingen in maart vast en zeker op tafel. Dat voorspelt SGP-CU-wethouder Jan Zandee.
Borsele heeft momenteel drie voltijds wethouders. „Het liefst zou ik dat zo houden. Maar we moeten jaarlijks een miljoen bezuinigen. Dat betekent niet alleen snijden in het ambtenarenbestand, maar ook in het bestuur. Ik verwacht dat één wethouder in deeltijd verdergaat.”
Eigenlijk is Zandee helemaal niet voor deeltijdbestuurders. „Moeten die ’s avonds om elf uur zeggen: Sorry, mijn deeltijd zit erop? Wethouder ben je nu eenmaal 7 keer 24 uur. Maar de nood dwingt tot andere keuzes.”
De Zeeuwse bestuurder vindt het een „serieuze afweging” waard om te zien „of het niet met minder toe kan.” Maar hij protesteert bij het verwijt van VVD-voorzitter Opstelten dat gemeenten en provincies zich niet aan hun „kerntaken” houden. „Dat herken ik bij gemeenten niet. Bij de provincie wel. Hun kerntaak is het toezicht houden op ruimtelijke ordening en infrastructuur, maar vaak zie je dat men zich inhoudelijk met zaken bemoeit. Dat is typisch een gemeentetaak.”
Als u zich al tot het hoognodige beperkt, waarop kunt u dan nog bezuinigen?
„Op het ambitieniveau. Je gaat je meer beperken tot zaken die wettelijk verplicht zijn. Op sport- en cultuurgebied heb je weinig te maken met wettelijke taken. Daar kun je dus in snijden. Bijvoorbeeld door clubs van verschillende sporten samen te voegen. Maar gedane toezeggingen zul je moeten nakomen.”
Hoe ziet u een beperking van het aantal raadsleden?
„Dat moet je niet doen. Er is zeker een omslag in het politieke denken nodig. Raadsleden moeten zich minder partijpolitiek opstellen en meer het welzijn van de gemeente op het oog hebben. Daarvoor heb je echter geen andere structuur nodig. Ook de overstap naar het dualisme heeft immers niets opgeleverd.”
Geluk: Minder wethouders blijft mooie wens
De Rotterdamse oud-wethouder Leonard Geluk „ondersteunt zeer” het pleidooi voor minder wethouders. Toch gelooft de CDA’er niet dat dit ook daadwerkelijk zal gebeuren.
„In Rotterdam werkten we met acht wethouders. Dat had een partijpolitieke achtergrond. Bestuurlijk gezien was dat te veel. We waren veel tijd kwijt met onderlinge afstemming. Een kleiner college kan veel krachtiger optreden. Ik heb echt de nadelen van een groot college ervaren.”
Geluk denkt dat vijf wethouders voor Rotterdam „het minimum” is. „Dan heb je bredere pakketten. Dat werkt gewoon beter.”
Maar heb je als wethouder dan nog wel tijd om met je ambtenaren om tafel te gaan en over beleid te praten?
„Daar heb je dan juist tijd voor. Dat is dan je hoofdtaak. Meer hoef je eigenlijk niet te doen. Je bent minder tijd kwijt aan onderlinge afstemming.”
Tegelijk ziet Geluk een nadeel aan een klein college. „Je kunt minder de stad in om contacten met burgers te onderhouden. Maar die prijs is een krachtig college mij wel waard.”
Maar dan blijft ook die beruchte kloof tussen burger en bestuurder?
„Die kloof is ontstaan doordat politici te veel luisterden, maar zelf nooit een verhaal vertelden. Terwijl burgers van leiderschap houden. Je moet als bestuurder natuurlijk wel weten wat er onder burgers leeft, maar je moet je eigen oplossingen bedenken. Op dit moment wordt in de politiek te veel aan beheer gedaan en te weinig leidinggegeven.”
Verwacht u dat het in maart na de gemeenteverkiezingen ook daadwerkelijk komt tot minder wethouders?
„Nee. Aan de onderhandelingstafel zie je de versnippering van het politieke landschap terug. Vroeger had je met twee partijen een meerderheid, tegenwoordig pas met vier. Die willen allemaal een wethouder, dus daar ga je al. Zulke mooie voorstellen blijven dus meestal een wens en lopen stuk op de politieke werkelijkheid.”