Dogmatiek geleerd van arme kinderen
„Een troepje arme kinderen van de straat opgeraapt… Ja, die arme kinderen zijn toen mijn professoren geworden, die mij zowaar de dogmatiek beter leerden verstaan dan de universiteit dat ooit gekund heeft.”
Het zijn woorden van Friedrich Christian Karl von Bodelschwingh, geboren op 6 maart 1831 in Tecklenburg in Duitsland. Zijn vader was burgemeester van het Westfaalse dorp. Later verwisselde hij deze plaats voor Koblenz. Een grote verandering bracht de benoeming van Friedrichs vader tot minister van Financiën en later minister van Binnenlandse Zaken. Dit betekende niet alleen een verhuizing naar Berlijn, maar dit hield ook in dat het gezin Von Bodelschwingh nu met de meest vooraanstaande mannen van Duitsland in aanraking kwam.De revolutie in 1848 maakte een abrupt einde aan het ministerschap van zijn vader. Het gezin Von Bodelschwingh verliet Berlijn, om in Velmede in Westfalen een buitenhuis te betrekken.
Het lag voor de hand dat de ministerszoon verder zou gaan studeren, maar dit liep heel anders: Friedrich werd leerling en later ”inspektor” op een groot landgoed te Gramenz in Pommeren. Daar werden zijn ogen geopend voor de armoede van de dagloners en voor het onrecht dat de pachters werd aangedaan.
Op het Pommerse landgoed veranderde zijn leven voorgoed. Er viel Friedrich een klein geschrift in handen, een traktaatje van de Baseler zending. Hierin werd verteld over een Chinees die in aanraking kwam met Engelse christenen en de Heiland leerde kennen. Hij had slechts één wens, namelijk zijn landgenoten het Evangelie te brengen. Want: „Wat zal ik eenmaal in de dag des oordeels zeggen wanneer mijn broeders mij vragen waarom ik, hoewel ik de weg des heils kende, hun er niet van gesproken had?”
Het verhaal greep Friedrich sterk aan. „Toen ik deze eenvoudige woorden las, vielen mij, met betrekking tot mijn levenswerk, de schellen van de ogen. Tot op dat ogenblik had ik er nooit aan gedacht predikant te worden en ook mijn vader en moeder hadden nooit in die richting gewezen. Maar nu werd het mij zo duidelijk dat God mij daartoe riep, dat ik daarna nooit meer eraan twijfelde en ik kon God van ganser harte danken.”
De 23-jarige Von Bodelschwingh ging vervolgens theologie studeren in Basel en Erlangen. Na het voltooien van deze studie werd hij hulpprediker in de lutherse gemeente te Parijs.
In de Franse hoofdstad woonden meer dan 60.000 Duitsers, van wie de meesten werkzaam waren bij de stadsreiniging. Verschil tussen werk- en zondagen kenden ze niet. Ook kinderen deden het vuile werk, waardoor het schoolbezoek in het gedrang kwam. Von Bodelschwingh ging zich in eerste instantie inzetten voor deze kinderen: hij gaf hun les en daardoor kwam hij ook in contact met hun ouders. Voor hen belegde hij eenvoudige kerkdiensten.
Als een echte pionier bouwde hij op een heuvel in de Parijse voorstad La Vilette een pastorie, een kerkje en een school.
Regelmatig ging de jonge predikant naar Duitsland om te collecteren voor het werk. Op een van deze reizen verloofde hij zich met zijn nicht Ida von Bodelschwingh, en in 1861 trad hij met haar in het huwelijk. Na zes jaar intensief werken nam Von Bodelschwingh een beroep aan naar de Westfaalse gemeente Dellwig. Hier stond hij acht jaar. In die periode verloor het echtpaar Von Bodelschwingh, in een tijdsbestek van slechts twaalf dagen, vier kinderen: zij stierven aan de besmettelijke ziekte difterie.
Zijn levenswerk vond Von Bodelschwingh in Bethel, bij de stad Bielefeld. In 1872 werd hij benoemd tot geestelijk verzorger van een instelling voor epileptici en van een klein diaconessenhuis. Veel patiënten waren in die tijd onbemiddeld en werden aan hun lot overgelaten. Onder de leiding van Von Bodelschwingh kwamen allerlei activiteiten tot stand: er verrezen verschillende paviljoens, werkplaatsen en andere gebouwen. Ook zorgde hij voor de opleiding van verplegend personeel.
Von Bodelschwingh stelde dat men een „toevallijder” moest beschouwen als een normaal persoon en niet als een „blijvende invalide of een maatschappelijke paria.” De beste therapie was werken: „Arbeid, nuttige, vrolijke arbeid is de beste medicijn voor onze zieken.” Ook moedigde hij de beoefening van muziek en zang aan.
Een ander initiatief was de stichting van een ”kandidatenkonvikt”. In zijn tijd was er een overschot aan theologische kandidaten, die vaak zeer lang op een beroep moesten wachten. Von Bodelschwingh meende hen te kunnen helpen: het werk van barmhartigheid was een goede voorbereiding voor het predikantschap. Hij liet verschillende kandidaten naar Bethel komen. In de morgenuren werkten ze met de „blauwe schort” onder de patiënten en ’s middags werden ze door hem voorbereid op de prediking en catechese.
Op 2 april 1910 overleed Von Bodelschwingh. Zijn zoon Fritz, die hem opvolgde, wist tijdens het nazibewind te voorkomen dat patiënten het slachtoffer werden van Hitlers euthanasie-programma. Bethel bestaat nog steeds: het is een instelling voor gehandicapten.