Kritiek op nederzettingen misplaatst
De kritiek op Israël –ondermeer van de ChristenUnie– vanwege het bouwen van nederzettingen op de Westoever verbaast drs. Willem Schneider. Op basis van de Bijbel, maar ook op grond van het internationale recht is de vestiging van Joodse steden in dit gebied goed te verdedigen.
Israël ligt gevoelig in de Nederlandse publieke opinie. Israëli’s leven in „illegaal gebouwde dorpen in zogenaamd Bijbels gebied”, zo las ik in dagblad Trouw. De vraag is echter of deze Joodse migratie net zo illegaal is als die van Chinezen naar Tibet, van Javanen naar Irian Jaya of van Russen naar Siberië. De (gedwongen) verhuizingen van deze groepen missen legaliteit. De vestiging van Joodse steden op de Westoever is echter wel degelijk vanuit het internationaal recht te verdedigen.Opvallend is dat onlangs een motie van de PVV over Israël alleen door de SGP werd gesteund. De PVV vroeg de regering zich niet te verzetten tegen de bouw van „nederzettingen in de zogenaamde bezette gebieden.” De motie beschouwt de bouw van die nederzettingen in „Judea en Samaria volstrekt legitiem.” De ChristenUnie was tegen deze motie.
Dat is opmerkelijk, omdat een deel van de achterban van de ChristenUnie deze motie juist wel zou kunnen steunen. Het gaat dan om de RPF, een van de voorgangers van de ChristenUnie. De fractiewoordvoerder van deze partij droeg destijds (1986-1994) op grond van Bijbelse argumenten de opvatting uit dat de Westoever geen bezet gebied was, maar hooguit een betwist gebied.
Mandaat
Ook de ChristenUnie baseert zich op de Bijbel. In de Bijbel lezen we van de landbelofte van Abraham, als hij bij Sichem en Bethel is. Dat zijn steden in het gebied van de Westoever. Dan is het vreemd dat de ChristenUnie niet heeft aangegeven waarom zij de motie niet steunde.
Maar ook op basis van de historie voor de Zesdaagse Oorlog in 1967 zijn argumenten aan te voeren dat de Joodse ”nederzettingen” zeker niet illegaal zijn. Daarom even terug in de geschiedenis.
In 1917 geeft de voorloper van de Verenigde Naties, de Volkenbond, de Britse regering het bestuursmandaat over Palestina (bestaande uit Transjordanië en Palestina). Op 14 juli 1922 stelt de Volkenbond het mandaat voor Palestina vast. In dat kader wordt de Britse regering als mandataris verantwoordelijk gesteld voor handhaving van de eenheid van dat gebied.
Dit mandaat strekt zich uit over het gebied van de Middellandse Zee (het huidige Israël, de Westoever en het huidige Jordanië). Het mandaat laat ruimte voor Joodse immigratie naar Palestina. Sterker: het moedigt de bouw van Joodse nederzettingen aan. Joodse immigranten mogen zich vestigen op grondgebied dat behoort tot de staat en op braakliggende grond die niet voor publieke doelen is bestemd (art. 6 van het mandaat).
In 1947 neemt de Algemene Vergadering van de VN een resolutie aan die de grenzen van een tweede ”Arabische Staat” en een ”Joodse staat” exact afbakent. Deze nieuwe Arabische staat bestaat uit vier gebieden, waarvan de Westoever en de Gazastrook de belangrijkste zijn. Verder staat in deze resolutie een plan voor Jeruzalem waarbij zowel Joden als Arabieren recht hebben op toegang tot de heilige plaatsen.
De Arabische staten accepteren de resolutie niet. Ze beginnen zelfs de Onafhankelijkheidsoorlog van 1948. De Jordaniërs bezetten de Westoever en de Oude Stad van Jeruzalem. De Joodse bewoners mogen de heilige plaatsen niet bezoeken. Joodse gemeenschappen op de Westoever en in Oost-Jeruzalem werden uit elkaar gehaald en in sommige gevallen vernietigd. Alleen Engeland en Pakistan erkennen de Jordaanse annexatie, die door de VN niet veroordeeld wordt.
Tijdens de Zesdaagse Oorlog in 1967 neemt Israël de in 1948 door Jordanië bezette gebieden weer terug. Tussen 1948 en 1967 waren er dus geen officieel erkende grenzen tussen Israël en Jordanië. Er was slechts sprake van een wapenstilstand tussen beide landen langs niet-erkende grenzen.
PLO
De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) had in de jaren zestig geen oog voor een eigen Palestijnse staat. Artikel 24 van het Handvest van de PLO/Fatah uit 1964 geeft aan dat de „organisatie geen regionale soevereiniteit uitoefent over de Westoever in het koninkrijk van Jordanië of in de Gazastrook.” Dit artikel verdween bij een herziening van het handvest. In 1988 zag Jordanië af van de aanspraken van de Westoever.
Volkenrechtelijk kan niet zo maar worden gezegd dat de Westoever door Israël is „bezet.” Het gebied was geen onderdeel van een nieuwe Arabische staat met een internationaal erkend gezag. De Arabieren hadden ook geen behoefte aan zo’n staat. De rechtsgeleerde Eugene Rostov spreekt dan ook liever van een „niet toegewezen gebied”, dat ooit deel uitmaakte van het Ottomaanse Rijk en later onder beheer stond van Engeland.
Er was dus formeel geen erkend gezag. De Jordaanse regering vulde het machtsvacuüm op door het gebied in 1948 te annexeren. Israël nam dit gebied in 1967 weer af van Jordanië. Beter kan worden gezegd dat Israël ”beheerder” is van het gebied in afwachting van een definitieve oplossing.
Volgens het mandaat van 1922 hadden de Joden het recht om zich te vestigen op de Westoever. Het gebied had vanouds zowel Joodse als Arabische bewoners. Jeruzalem kende bijvoorbeeld al in 1896 een 70 procent Joodse meerderheid. Daarom is het volkenrechtelijk niet zuiver om een Palestijnse staat in het leven te roepen die ”Jodenvrij” is (zonder Joodse nederzettingen). De vestiging van Joodse steden op de Westoever is dus wel degelijk vanuit het internationale recht te verdedigen.
De auteur is beleidsonderzoeker. Hij was vele jarenbeleidsmedewerker Buitenlandse Zaken van de toenmalige RPF-Tweede Kamerfractie.