Oneigenlijk gebruik: een vaas bloemen op de piano
De eerste promotie in de kunsten aan de Universiteit Leiden. En dan niet alleen een openbare verdediging, maar ook drie dagen lang een concert waarbij de promotiecommissie in de zaal zit. De Belgische pianist Luc Vaes sluit morgenmiddag de presentatie en verdediging van zijn dissertatie over oneigenlijke pianotechnieken af.
De termen buitelen over elkaar heen in zijn onderzoek: glissando, cluster, geprepareerde piano, sympathieke resonantie, ergonomische vingerzettingen. Het is dan ook een specialistische materie die de Gentse pianist in kaart bracht: hoe vanaf de 18e eeuw het zogenaamde oneigenlijke gebruik van de piano zich ontwikkeld heeft. Hij onderzocht daarvoor meer dan 17.000 composities in de periode van 1700 tot 2000.Wat is dat, oneigenlijk gebruik van de piano?
„Dan moet je natuurlijk eerst het eigenlijk gebruik benoemen. Het instrument is ontworpen om bespeeld te worden met één vinger per toets. Alles wat daarvan afwijkt, scharen we onder de noemer van de zogenaamde ”extended piano technique”, de uitbreiding van de bestaande pianotechnieken.
Dan gaat het over een heel scala. Je kunt glijden over de toetsen. Je kunt de toetsen met je vuisten bespelen. Je kunt de binnenkant van de piano bespelen, waarbij je bijvoorbeeld aan de snaren trekt. Je kunt ook de buitenkant bespelen door met je knokkels op de kast te trommelen. Je kunt ook níét spelen, of een vaas bloemen op de piano zetten. Het valt allemaal onder het oneigenlijk gebruik van het instrument.”
Waarom zijn die oneigenlijke pianotechnieken zo belangrijk?
„In de eerste plaats omdat daar een stigma aan kleeft: je doet dat niet, je mag dat niet, het is niet goed voor het instrument. Componisten die niet beter konden, zouden dergelijke technieken gebruikt hebben, technieken die katten en kleine kinderen ook kunnen.
Ik vond dat niet terecht. Veel van die composities zijn echt wel de moeite waard. Er zitten meesterwerken tussen. Ik wilde daarom dit thema met respect onderzoeken. In de hoop dat daarmee het stigma zou kunnen verdwijnen.”
Gevoelige materie dus.
„Niet zozeer voor de pianisten. De meesten zijn wel van deze technieken op de hoogte. Als ze weigeren dergelijke stukken te spelen, doen ze dat met het oog op hun carrière in bepaalde kringen. De sector is erg gespecialiseerd. Ik word ook niet meer gevraagd voor Bach en Brahms, omdat ik veel met nieuwe muziek bezig ben. Terwijl ik Bach en Brahms heel graag speel. Nee, waar deze oneigenlijke pianotechnieken op weerstand stuiten, is bij de programmamakers en bij commentatoren. Is dat nog wel muziek, is het niet slecht voor het instrument, vragen ze dan snel. Moeten componisten daar nu hun toevlucht toe zoeken? In die kringen ligt het gevoelig. Maar men gooit dan snel met het badwater het kind weg. Componisten als Franz Liszt of de 18e-eeuwer Friedrich Wilhelm Rust maakten prachtige composities waarin ze de cluster- en glissandotechnieken gebruikten. Het negatieve beeld verdient bijstelling.”
Uw onderzoek trok veel aandacht.
„Ik word overstelpt met aanvragen voor interviews. Waarschijnlijk omdat ik de eerste promovendus ben in het onderzoeksprogramma docARTES, waarin een aantal Nederlandse conservatoria, instituten in België en de Leidse universiteit samenwerken. Waarschijnlijk ook omdat je dit goed aanschouwelijk kunt voorstellen. Men vervalt daarbij soms wel in de extremen, zoals het vernielen van de piano.”
Hoe dient uw onderzoek de pianist?
„Op twee manieren. Ik geef in mijn boek een beschrijving van de belangrijkste pianomodellen. De componist schrijft bijvoorbeeld voor dat je aan een bepaalde snaar moet trekken. Maar je komt in de zaal waar je moet spelen, en daar blijkt dat je bij dat model aan die snaar niet kunt trekken, omdat die bijvoorbeeld onder andere snaren doorloopt. Met mijn beschrijving kan de pianist zich thuis voorbereiden op de aanpassingen die hij moet maken.
In de tweede plaats: In mijn dissertatie kun je van een heel aantal pianotechnieken vinden hoe je die uit moet voeren. Vóór 1820 bijvoorbeeld sprak men helemaal nog niet van een glissando. Als je in oude partituren een toonladder aantreft, weet je vaak niet of je nu moet glijden, of dat je alle noten apart moet spelen. Voor dat soort problemen bied ik een oplossing aan.”