Zeeuwse bromsnor was ook maar een mens
’s-HEER HENDRIKSKINDEREN – Een glimmende sabel, een strak gesteven uniform. Vaak ook een snor van flink formaat. Alleen al met zijn voorkomen dwong de negentiende-eeuwse veldwachter respect en orde af. Of toch niet? „De mythe van de onkreukbare, gezagsgetrouwe wetshandhaver klopt niet.”
De onverbiddelijke Bromsnor uit Swiebertje en de strenge Flipsen uit Dik Trom; in hen werd het stereotype van de veldwachter vereeuwigd.Een ideaalbeeld dat niet strookt met de werkelijkheid, zegt de Zeeuwse historicus dr. A. L. Kort. Vijf jaar lang onderzocht hij het functioneren van de veldwacht in Zeeland tussen 1810 en 1943. In 2010 verschijnt zijn boek ”Bromsnor in Zeeland”, waarin hij zijn bevindingen heeft opgetekend.
Kort dook in de provinciale archieven en las stapels correspondentie tussen veldwachters en de commissaris van de Koning. Daaruit rijst een heel ander beeld dan dat van de plichtsgetrouwe diender, voor wie het hele dorp ontzag had.
Vooral in de eerste helft van de negentiende eeuw regent het klachten over veldwachters die te diep in het glaasje kijken, de kantjes eraf lopen of zo druk zijn met nevenactiviteiten dat ze nauwelijks nog aan hun eigenlijke taak toekomen.
Sjapetter
Het is de Franse bezetter die de veldwachter rond 1810 in Nederland introduceert. De ”garde champêtre”, door de bevolking al snel verbasterd tot sjapetter, krijgt een veelomvattend takenpakket.
Zo moet hij erop toezien dat herbergen tijdig hun deuren sluiten. Dat was nog niet zo eenvoudig, zegt Kort. „Een klein dorpje als Waterlandkerkje, met 300 tot 400 inwoners, telde minstens vijf herbergen.”
Juist daar gaat de diender nogal eens de mist in. „Kom sjapetter, drink een glaasje mee!” „Het gebeurde regelmatig dat hij een borrel te veel nam en vervolgens een berisping kreeg voor openbare dronkenschap. Kwam het vaker voor, dan vloog-ie de laan uit.”
Een ander veelvoorkomend probleem, aldus de historicus, is plichtsverzuim. „De veldwachter liep dagelijks een voorgeschreven ronde. In uitgestrekte gemeenten was dat geen lichte opgave. Het kwam nogal eens voor dat hij bepaalde delen van z’n route oversloeg.”
Niet zelden komt de veldwachter vervolgens in botsing met zijn directe chef, de burgemeester. En niet zelden leidt het plichtsverzuim tot ontslag.
Al te ijverzuchtige veldwachters zijn er ook. „Zo was er een diender in Zeeuws-Vlaanderen die zelf een overtreding uitlokte. Hij schoof een cafébezoeker wat geld toe. Toen die hem op zijn beurt wilde trakteren, bekeurde hij de man omdat de sluitingstijd was verstreken.” De kroegganger laat het er niet bij zitten, en de veldwachter wordt overgeplaatst.
Jaarwedde
Kort voert de problemen met de wetsdienaars terug op een paar oorzaken. „Ondanks zijn belangrijke positie, verdiende een veldwachter weinig, tot 1880 zo’n 200 tot 250 gulden per jaar. Dat kon een beetje landarbeider ook krijgen.”
Gedwongen door de magere jaarwedde klussen veel dienders bij. Veldwachters die tegelijk postbode of schoenmaker zijn, vormen geen uitzondering. Dat hun eigenlijke taak hierdoor in de verdrukking komt, laat zich verstaan.
Daarnaast zijn veel veldwachters nauwelijks gekwalificeerd. „Vaak waren het ex-militairen. Als ze konden lezen en schrijven, was het al snel goed.”
In de Zeeuwse archieven trof Kort veel brieven van veldwachters aan die klagen over de lage salariëring. „Ze doen een boekje open over hun leefomstandigheden, bang als ze zijn om aan de bedelstaf te raken.”
De autoriteiten beseffen dat de arbeidsomstandigheden van veldwachters beter moeten, om het gezag op het Zeeuwse platteland te handhaven. Onder dwang van de provincie verhogen gemeenten de lonen. Bijbaantjes worden ingeperkt.
Rond 1910 is het salaris verdubbeld. Na de Eerste Wereldoorlog stijgt het explosief: een veldwachter verdient dan met 1400 gulden een voor die tijd zeer behoorlijk salaris.
Daar blijft het niet bij. Er komt een pensioenregeling, en de scholing van veldwachters wordt verbeterd. Er komen meer veldwachters, die kleinere werkterreinen krijgen.
Kort vermoedt dat de maatregelen het gewenste effect sorteerden. „Het aantal klachten over Zeeuwse veldwachters nam in de eerste helft van de twintigste eeuw in ieder geval fors af. Ook werden er minder veldwachters ontslagen.”
In 1943 verdwijnt de veldwachter van het toneel, als de Duitsers de dienders onderbrengen bij de marechaussee.
Zijn studie naar de veldwachter is niet alleen interessant omdat die een ander licht werpt op diens functioneren, zegt Kort. „Via hem krijgen we ook een inkijkje in de vroegere dorpssamenleving. Hij was een van de weinige mensen van gewone komaf die schriftelijke sporen in de geschiedenis hebben nagelaten.”
De persoon van de veldwachter wordt vaak geromantiseerd. Ook voorstanders van meer blauw op straat slepen bromsnor er nogal eens bij. „Mensen kijken met weemoed terug op de veldwachter die, in tegenstelling tot de agent van nu, wél gezag had.”
Op dat ideaalbeeld valt het nodige af te dingen, concludeert Kort na zijn onderzoek. „Ook veldwachters waren mensen van vlees en bloed.”