Binnenland

Wachtlijst jeugdzorg verkleinen via internaat stokt

Thuis wonen ging niet, ook de jeugdzorginstelling was geen optie. Daarom belandden Eric en Marleen in St. Nicolaas, een schippersinternaat. Jeugdzorginstellingen moeten dat vaker doen, vindt minister Rouvoet, uit huis geplaatste kinderen die op een wachtlijst staan en in de jeugdzorg niet op hun plek zijn, doorsturen naar schippersinternaten. Maar kan het ook?

27 November 2009 13:17Gewijzigd op 14 November 2020 09:15
Het blijkt lastig om de wachtlijsten in de jeugdzorg weg te werken door jeugdzorginstellingen te laten samenwerkingen met particuliere instellingen zoals een schippersinternaat. Foto Stock Exchange
Het blijkt lastig om de wachtlijsten in de jeugdzorg weg te werken door jeugdzorginstellingen te laten samenwerkingen met particuliere instellingen zoals een schippersinternaat. Foto Stock Exchange

„Omdat de Kinderbescherming dat beter vond”, fluistert Eric. Argwanend schuift de 15-jarige puber op zijn stoel heen en weer. „Praat es wat harder, joh”, beveelt zijn zusje Marleen van 9. Ze giechelt om het geschutter van haar oudere broer.Het schippersinternaat St. Nicolaas in Nijmegen maakt in de herfst­vakantie van 2009 een verlaten indruk. „De meeste kinderen zijn naar huis”, zegt groepsbegeleidster Yvonne. Eric en Marleen brengen ook hun vakantie door bij de instelling voor schippers- en kermiskinderen, de officiële naam van het statige gebouw in de bossen bij Nijmegen. Eric herhaalt: „Omdat de Kinderbescherming dat beter vond.”

Spelcomputer

Net als hun 12-jarige broer groeien Eric en Marleen op bij hun moeder. Pedagogisch onmachtig, heet de vrouw in hulpverlenersjargon. Het houdt in haar geval in dat ze de drie kinderen liefheeft, maar niet in staat is structuur en richting te geven aan hun leven. In kale slaapkamers zonder bekleding op de vloer of behang aan de muren brachten Eric en Marleen hun vrije tijd door. „Met computerspelletjes, of ruziemaken met ons broertje”, zeggen ze.

In St. Nicolaas hebben de twee het prima naar hun zin. „Hier heb ik geen ruzie”, zegt Eric. „Als ik eens boos word, ga ik naar mijn kamer. Daar doe ik lekker m’n eigen ding.”

Marleen speelt graag Loco Roco op een uitklapbare spelcomputer. „De laatste keer was ik superver, tot ik hem per ongeluk uitzette. Was ik alles kwijt.”

Voor ze naar St. Nicolaas kwamen, ging Marleen na schooltijd naar een buitenschoolse opvang. Eric doorliep bijna alle behandelgroepen van Entrea, een grote ggz-instelling in de regio Gelderland. Uiteindelijk bleek een uithuisplaatsing onontkoombaar, zo oordeelde de kinderrechter. Eric: „Daardoor woon ik nu veel verder van school.”

Plagend wijst hij naar zijn zusje: „Als het regent, moet ik naar school fietsen. Zij wordt met de auto gebracht.” Marleen: „Maar mijn school is nog verder weg dan die van jou.”

Terwijl Eric langzaam ontdooit en uitweidt over zijn passie („truffels klaarmaken”) en zijn droom („banketbakker worden”), schuift Marleen uit haar stoel. Zonder iets te vragen, klimt ze bij groepsbegeleidster Yvonne op schoot. Ze krijgt een knuffel. Aandachtig kijkt ze mee hoe de groepsleidster de administratie bijwerkt op de pc.

Opvangadres

Eric en Marleen wonen inmiddels bijna een jaar in het internaat, zegt St. Nicolaasdirecteur P. Schwering in zijn gemoedelijke kantoor in een geel, bakstenen gebouw. „Ze horen niet tot de doelgroep waarop wij ons van oudsher richten, maar ze doen het hier goed.” Het gaat bij Eric en Marleen over normale kinderen zonder ernstige afwijking die geen behandeling nodig hebben, zegt Schwering. „Hun enige pech is dat ze niet thuis kunnen zijn en daarom elders moeten worden geplaatst.”

Aan de komst van de twee kinderen in het schippersinternaat ging een moeizame zoektocht vooraf. Schwering: „Als de kinderrechter een uithuisplaatsing beveelt, zoals in het geval van Eric en Marleen, moet de voogd een opvangadres zoeken. Plaatsing in een ggz-instelling als Entrea, die zich richt op kinderen met complexe gedragsproblematiek, lag in hun geval niet voor de hand. Ook de optie van een pleeggezin lag lastig, omdat alle partijen een moeizame relatie voorzagen tussen de pleegouders en de moeder van Marleen en Eric en haar vriend.”

Dankzij bemiddeling door Bureau Jeugdzorg lukte het de twee kinderen in St. Nicolaas te plaatsen, zegt Schwering. „Eindverantwoordelijk is formeel Entrea. Wij zijn als het ware de onderaannemer.”

Grens

Rond de plaatsing van de kinderen in het internaat gingen de betrokken instanties niet over één nacht ijs. „Partijen hebben in kaart gebracht of wij voldoende in staat waren deze twee jongeren een stabiel pedagogisch klimaat te bieden. Iedereen was ervan overtuigd dat dat zo is.”

Niet verwonderlijk, meent de directeur. „Als de vraag is of wij beschikken over goedgeschoolde pedagogisch medewerkers, die in staat zijn kinderen een goed verblijf te bieden en langdurige relaties met ouders kunnen onderhouden, is het antwoord natuurlijk ja.”

Schwering erkent dat zijn belangstelling om als onderaannemer te fungeren voor jeugdzorginstelling Entrea mede is ingegeven door bedrijfseconomische motieven. „Een aantal van zestig kinderen is voor ons zo’n beetje de kritische ondergrens om de zaak hier draaiend te houden. Door een terugloop in het aantal schipperskinderen komt die grens zo onderhand dicht in de buurt. Leegstand is voor geen enkele instelling rendabel. Ook niet voor ons.”

Minister

Het idee om uit huis geplaatste kinderen voor wie een jeugdzorginstelling niet de meest geschikte plek is onderdak te bieden in een schippersinternaat is niet zomaar een bevlieging.

Op gesprekken die hij na zijn aantreden her en der in het land voerde, deed niemand minder dan minister Rouvoet (ChristenUnie, Jeugd en Gezin) bestuurders van jeugdzorginstellingen deze suggestie aan de hand. Kinderen doorplaatsen naar internaten zou mogelijk de doorstroom van cliënten van jeugdzorginstellingen bevorderen, zo hoopte Rouvoet. Bovendien zou dat eraan bijdragen dat voor de dure behandelplaatsen in deze instellingen onnodig wachtlijsten zouden ontstaan.

Hoeveel regio’s Rouvoets suggestie serieus hebben genomen, is niet bekend. Schwering: „Ik weet alleen dat de optie van plaatsing in een internaat hier in Gelderland uitvoerig is besproken, met onder meer Entrea, het Bureau Jeugdzorg en vertegenwoordigers van de provincie zelf.”

De besprekingen gingen in het voorjaar van 2008 voortvarend van start, bevestigt regiodirecteur C. H. Beckers van jeugdzorginstelling Entrea. „Wij hadden grote aandacht voor de doorstroming en konden een aantal uitbehandelde jongeren geen langdurig verblijf aanbieden in een gestructuurde orthopedagogische omgeving. Een contract met St. Nicolaas had in die behoefte kunnen voorzien.”

Schwering: „Het gerucht van een mogelijk samenwerkingsverband tussen de jeugdzorg en het internaat zong binnen de kortste keren rond onder gezinsvoogden. Alles bij elkaar heb ik wel zo’n tien plaatsingsverzoeken van voogden gehad. Er waren er die hier bij wijze van spreken op hun knieën naar binnen kwamen. Zo van: Asjeblieft, plaatsen jullie dit kind, want alle jeugdzorginstellingen zitten vol.”

Als de start voortvarend was, de wachtlijst lang en het aanbod groot, rijst de vraag hoeveel uit huis geplaatste kinderen inmiddels in het internaat onderdak hebben gevonden. „Geen tien”, zegt Schwering, met in zijn stem een ondertoon van spijt. Drie vingers van zijn rechterhand gaan langzaam de lucht in. „Terwijl we zo veel kinderen hadden kunnen helpen, zijn het er tot nu toe maar drie.” Of het er binnenkort meer zullen worden? Schwering: „Daar ziet het niet naar uit.”

Kostprijs

Over de vraag waarom het plan geen vaste vorm heeft gekregen, laat Schwering zich liever niet uit. „Voor je het weet gaan we met een beschuldigend vingertje naar elkaar wijzen. Laten we dat niet doen.” De internaatsdirecteur wil wel kwijt dat bij het aftasten van de mogelijkheid van een samenwerkingsovereenkomst geld een rol speelde.

„Hoewel wij geen intensieve orthopedagogische zorg in onze kostprijs hoeven door te berekenen, moet ook een verblijfplaats in een instelling als de onze worden gefinancierd, in dit geval door de provinciale jeugdzorginstellingen die de kinderen bij ons zouden plaatsen. Dat betekende dat Entrea bij de provincie een verzoek om capaciteitsuitbreiding moest doen. Voor zover mij bekend is dat ook gebeurd, maar heeft de provincie Entrea vervolgens gevraagd met een nadere onderbouwing van dat verzoek te komen. Ik vrees dat het project ergens in die fase is gestrand.”

Schwering noemt het mislukken van de plannen buitengewoon spijtig. „Ik zie het als een gemiste kans. Drie weken geleden kreeg ik opnieuw een plaatsingsverzoek van een voogd, voor Kjeld, een uit huis geplaatste jongen van 14. Zijn moeder heeft een beperking, zijn vader teelde illegaal wiet en is door de woningcorporatie uit zijn huis gezet. Op grond van zijn dossier hadden we hem hier kunnen plaatsen. Maar ik moet nee zeggen, we krijgen de financiering niet rond.”

Kortdurende hulp

Regiodirecteur Beckers van jeugdzorg­instelling Entrea erkent dat de samenwerking met St. Nicolaas bijna twee jaar na de voortvarende start niet van de grond is gekomen. „Op zich is dat jammer, maar ik zeg dat niet in verwijtende zin.”

Een harde raming van het aantal kinderen dat vanuit de jeugdzorg naar het internaat zou kunnen doorstromen om op die manier de druk op de wachtlijst te verkleinen, kon Entrea niet geven, benadrukt Beckers. „Dan hadden we moeten definiëren wanneer we vinden dat een kind in de jeugdzorg is uitbehandeld en daarover bestaat nog weinig eenduidigheid.”

Dat de provincie zo’n onderbouwing toch wil hebben, vindt Entrea begrijpelijk, aldus Beckers. „Zij kunnen het schaarse budget voor de jeugdzorg maar één keer uitgeven. Net als andere provincies zet Gelderland vooral in op het wegwerken van wachtlijsten door te investeren in de kortdurende, ambulante hulp aan huis.”

Natuurlijk blijft Entrea ambitieus om kinderen die in de jeugdzorg niet op hun plek zijn extern te plaatsen, verzekert Beckers. „Binnenkort overleggen we weer met de provincie hoe we dat zo verantwoord mogelijk kunnen doen.”

In een laatste poging het oude plan alsnog van de grond te krijgen, vroeg internaatsdirecteur Schwering afgelopen juli per brief een onderhoud aan met minister Rouvoet. Daarop kreeg hij van de bewindsman „een vriendelijk briefje” terug. Inderdaad, hij heeft alle provincies gesuggereerd om „capaciteit in schippersinternaten in te zetten” om de wachtlijsten terug te dringen, zo schrijft Rouvoet in de brief die hij in kopie „aan alle gedeputeerden en bestuurders” heeft verzonden. „Het is evenwel aan de provincies om hierover een besluit te nemen (…). Ik wil u bedanken dat u mij over uw situatie informeert.”

Eric, Marleen en Kjeld heten in werkelijkheid anders.


„Opgeknipt in hokjes en vakjes”

Samenwerkingsverbanden zoals die tussen de Gelderse jeugdzorginstelling Entrea en schippersinternaten zoals St. Nicolaas zijn moeilijk te realiseren. Het stelsel van de jeugdzorg in Nederland is daarvoor te complex.

Dat zegt regiomanager H. Heuzen, die ten tijde van de eerste samensprekingen bij Entrea werkte en inmiddels in dienst is bij jeugdzorginstelling Lindenhout.

We hebben de zorg voor jeugdigen opgeknipt in hokjes en vakjes, zegt Heuzen. „Het probleem van kinderen zonder gedragsproblemen die vooral vanwege de gezinssituatie niet thuis kunnen zijn, is dat ze in geen enkel hokje passen. Daardoor vallen ze tussen wal en schip.

Er zijn twee mogelijkheden om de opvang te regelen. De eerste is via een particuliere instelling, maar dan moeten de ouders het zelf betalen en dat is niet voor de hand liggend. Daarom blijft maar er één optie over en dat is dergelijke kinderen ook wanneer ze geen behandeling nodig hebben in de jeugdzorg op te nemen of te houden. Alleen dan kunnen instellingen aanspraak maken op geld.”

De opvang van jeugdigen moet de gezinssetting zo veel mogelijk benaderen, meent Heuzen. „Dat is voor ouders en kinderen het beste. Ik denk dat we zo goed en zo lang mogelijk moeten inzetten op bijvoorbeeld pleeggezinnen en daarnaast moeten proberen het eigen netwerk van gezinnen bij de hulp te betrekken. De opvang in een internaat, met een steeds wisselend team van begeleiders, zou een laatste redmiddel moeten zijn.”


„Weerbarstige praktijk”

Alle instanties die betrokken waren bij de gestrande samenwerking tussen Entrea en St. Nicolaas hebben hun best gedaan om het project een serieuze kans van slagen te geven. Dat is de vaste overtuiging van verantwoordelijk CDA-gedeputeerde J. J. W. Esmeijer van de provincie Gelderland. „Ze zullen vol enthousiasme zijn geweest zolang ze op een abstract niveau over het voornemen spraken. Vaak zie je dan dat plannen later alsnog stuklopen op de weerbarstigheid van de praktijk.”

De veronderstelling dat er op de wachtlijsten van de Gelderse jeugdzorginstellingen waarschijnlijk veel meer dan drie kinderen staan die prima in een internaat zouden passen, is Esmeijer te boud. „Het maken van een afweging is bovendien iets wat tot de professionele verantwoordelijkheid van deze instellingen hoort. Voor nijpende situaties van kinderen van wie de plaatsing niet via de reguliere budgetten viel te financieren, was dit jaar 1,4 miljoen euro flexbudget beschikbaar. Volgend jaar is dat opnieuw 1 miljoen.”

En, zegt Esmeijer, voor het eind van het jaar krijgt hij van alle jeugdzorginstellingen de dossiers van de kinderen op de wachtlijst. „Zie ik dan kinderen van wie ik denk: Die hadden naar een internaat gekund, dan zal ik de instellingen daarop aanspreken. Mochten er verder redenen zijn om jeugdzorginstellingen enig verwijt te maken, dan zal ik niet nalaten dat te doen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer