Lekenprediker wilde hervorming hart
„Leken trekken tot Gods Woord.” Dat was de inzet van Dirc van Herxen (1381-1457), een belangrijke vertegenwoordiger van de moderne devotie uit Zwolle. Dr. Lydeke van Beek (29) verdedigde woensdag in Leiden een proefschrift over deze lekenprediker, die zijn stadsgenoten opriep tot een christelijk leven.
„Hij behoorde niet tot een klooster, hield zich ver van de wereld, maar wilde toch een heilzame invloed op de wereld uitoefenen.”De beweging rond Geert Grote (1340-1384), stichter van de moderne devotie, was een protest tegen het verval van de kerk in de veertiende eeuw in de Lage Landen. Een van de takken van de beweging, de broeders en zusters van het gemene leven, kreeg veel aanhangers in Zwolle. De mannengemeenschap, het zogeheten Gregoriushuis, werd gesticht naar het model van het Florenshuis in Deventer. Van Herxen was tientallen jaren rector van het Gregoriushuis.
De oprichting van een eigen gemeenschap was niet gemakkelijk vanwege het verbod van de kerk om een nieuwe kloosterorde te stichten. Van Beek: „De kerk beschouwde deze groep eigenlijk als gevaarlijk en ongrijpbaar, de wereldlijke autoriteiten waren bang dat zij te veel aanslag deden op het grondbezit van de stad.”
Lydeke van Beek, neerlandica van professie, beschouwt de broederhuizen als gemeenschappen die het midden houden tussen kerk en wereld. „De devoten leefden te midden van hun stadsgenoten en onderhielden contact met familie en vrienden. Tegelijk leidden zij echter ook een afgescheiden leven in hun broeder- en zusterhuis, droegen zij eenvoudige kleding en hielden zij zich aan hun eigen devote leefregels.”
Van Beek heeft door studie van deze beweging ook afgeleerd om te spreken over dé moderne devotie. „Daarvoor was de beweging te gevarieerd. Ook moet je voorzichtig zijn om er een voorreformatorische beweging in te zien. De devoten waren trouw aan de kerk, maar hun spits was gericht op de hervorming van het hart. Zij riepen op tot het breken met de zonde en het leiden van een Godgewijd leven.”
Letterkundig
Van Beek onderwerpt in haar dissertatie ”Leken trekken tot Gods Woord. Dirc van Herxen (1381-1457) en zijn Eerste Collatieboek” (uitg. Verloren, Hilversum) het ”Eerste Collatieboek” van Van Herxen aan een letterkundige analyse (ze bestudeert onder andere de overlevering, samenstelling en opbouw van het boek) en plaatst die tegen de achtergrond van de laatmiddeleeuwse religieuze en stedelijke cultuur in de Lage Landen. Niet alleen in Zwolle, maar ook in Amersfoort en de regio rond de (huidige Duitse) stad Goch, waar het werk weerklank vond.
De teksten die Van Herxen citeert, komen vooral uit het werk van Bernardus van Clairvaux, Augustinus en Gregorius (de Grote). Prioriteit heeft het redden van zielen, een offer dat voor God het aangenaamst is, zo citeert Van Herxen hen. Het zielenheil van de naaste is niet alleen de verantwoordelijkheid van de kerkelijke ambtsdrager, maar van iedere gelovige. Hierbij komt de centrale plaats van de leek naar voren.
Opvallend is het veelvuldige gebruik van Bijbelcitaten. Het thema van de hel krijgt veel aandacht in het ”Eerste Collatieboek”. Van Herxen schrijft uitvoerig over de hellepijn, de verschillende soorten ervan, afhankelijk van de zonden die de verdoemde heeft begaan. Van Beek: „Het was in die tijd gebruikelijk om zo plastisch over de hel te spreken. Mensen waren doordrongen van de eindigheid van het leven. Belangrijke thema’s bij Van Herxen zijn dood, oordeel, hel en hemel. Toch is zijn spreken over de hel geen dreigement om angst op te roepen, maar uiteindelijk bedoeld om mensen te laten breken met een zondig leven. Hij noemt de liefde tot Christus als het enige middel om de hel te ontvluchten.”