Kerk & religie

Pionierpsalmist van de twintigste eeuw

Tot drie keer toe geeft ds. Hendrik Hasper een complete psalmberijming uit. Ondanks de tomeloze inzet van deze „pionierpsalmist der twintigste eeuw” heeft zijn uiteindelijke bundel toch geen algemene erkenning gekregen.

25 November 2009 07:37Gewijzigd op 14 November 2020 09:14
DS. HASPER
DS. HASPER

”Nieuwe psalmberijming aanvaard; gewichtig besluit”, kopt dagblad Trouw op 23 september 1949. De synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) heeft de dag ervoor in Den Haag met algemene stemmen het psalmboek van ds. H. Hasper aanvaard voor gebruik in de kerk. Met deze bundel wil men verder, want deze „voldoet aan de eisen, die billijkerwijze aan een berijming gesteld mogen worden.”Het lijkt zo mooi. Maar het synodebesluit bevat ook kiemen voor moeilijkheden. Bijvoorbeeld de uitspraak dat de synode er bij de kerken op aandringt „van dit Psalmboek kennis te nemen en in afwachting van de definitieve beslissing ten aanzien van een algemene ingebruikneming, het de vrijheid der plaatselijke kerken te laten, naast de bestaande bundel deze berijming in de eredienst, na genoegzame voorbereiding, te beproeven.”

Door allerlei oorzaken krijgen Haspers psalmen uiteindelijk toch geen vaste voet aan de grond bij de kerken die hij op het oog heeft: de GKN en de Nederlandse Hervormde Kerk.

Breed spectrum

Hendrik Hasper (1886-1974) is vrijwel zijn hele leven bezig met het kerklied. Hoewel hij behoort tot de GKN en vanaf 1927 tot de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband (GKHV), heeft hij het brede kerkelijk spectrum op het oog. Eerst werkt hij mee aan een bundel gezangen voor zijn eigen kerkverband, die in 1933 verschijnt. Maar al snel wijdt Hasper zich aan een interkerkelijke liedbundel. In 1935 rolt zijn ”Geestelijke Liederen uit den schat van de kerk der eeuwen”, met daarin 640 liederen, van de pers.

Vervolgens zet de Haagse predikant zich aan het berijmen van de psalmen. Want de staatsberijming die sinds 1773 in gebruik is, voldoet in zijn ogen niet meer.

Daarmee sluit Hasper aan bij een onvrede over deze nieuwe berijming die al in de 19e eeuw begint. Begin 20e eeuw neemt de kritiek toe, onder andere doordat men steeds vaker de psalmen ritmisch gaat zingen. Deze zijn daar echter niet op berekend: in een heel aantal gevallen botsen melodie- en woordaccenten met elkaar.

Ook theologen als A. Kuyper en K. Schilder laten zich kritisch uit over de staats­berijming. De laatste schrijft bijvoorbeeld in 1927 dat hij de eerste twintig psalmen heeft onderzocht, maar dat geen enkele voldoet aan het criterium van Schriftgetrouwheid.

In één ruk

Aanvankelijk probeert Hasper anderen mee te krijgen in zijn ideeën. Maar dichters als Willem de Mérode en Martinus Nijhoff willen niet. Een psalmberijming voor kerkelijk gebruik is volgens hen geen werk voor dichters.

Hasper begint half januari 1936 zelf, om de klus in één ruk te klaren. Alleen de Leidse oudtestamenticus prof. G. J. Thierry geeft hem advies over het Hebreeuws. Eind november 1936 is de berijming er.

De ondertitel geeft aan wat Hasper voor ogen staat: ”De Psalmen van Israël op de oorspronkelijke melodieën uit de zestiende eeuw opnieuw naar het Hebreeuws bewerkt en voorzien van aanteekeningen.”

De oorspronkelijke taal moet weer uitgangspunt zijn. Maar meer nog lijkt het Hasper te doen om de oorspronkelijke melodieën. Want de manier waarop protestanten zingen „is absoluut in strijd met de stoerheid en levendigheid, met het welluidende en overschoone, dat in de zestiende eeuw voor den Protestantschen eeredienst werd noodzakelijk geacht.” Daarom ziet Hasper het als zijn taak de oude melodieën „voor het eerst volledig en zuiver in het hedendaagsche notenschrift” aan te bieden.

Hij hoopt met zijn werk de eenheid onder de christenen te versterken. Zelfs de rooms-katholieken betrekt hij erbij.

Rijmelarij

De berijming roept heel veel reacties op, positieve en negatieve. Tussen de eerste uitgave van 1936 en de derde versie van 1949 is de bundel onderwerp van veel discussie. Evenals daarna. Steeds duidelijker wordt dat de hervormden weinig interesse hebben. Zij werken liever met echte dichters aan een nieuw psalmboek.

Binnen de GKN ligt dat anders. Helaas voor Hasper gaat het hier echter mis na het „gewichtige besluit” van 1949. Door een onverkwikkelijke strijd over het contract tussen de kerk en Haspers stichting die de rechten beheert komt men aan het invoeren van de psalmen niet toe. Uiteindelijk haken de gereformeerden aan bij het plan van de hervormden.

Haspers werk wordt hier en daar ingevoerd. De Unie van Baptistengemeenten neemt zijn psalmboek in 1952 integraal op in haar liederenbundel. Later volgen de zevendedagsadventisten. De vrijgemaakten nemen in 1975 in hun kerkboek 58 psalmen van Hasper op.

„Signum, cui contradicetur”, zo omschreef Hasper meermalen zijn werk voor het lied: een teken dat weersproken zal worden. Inderdaad, Hasper stuitte met zijn kerkliedidealen op weerstanden. Zelf riep hij door zijn onverzettelijke houding ook weerstand op. Dat neemt niet weg dat zijn bijdrage aan de ontwikkeling van het kerklied groot geweest is.

Dit is het tiende deel in een serie over psalmberijmingen. Volgende week deel 11: berijming 1967.

Psalm 42

  1. ’t Hijgend hert der jacht ontkomen,
    smacht niet sterker naar ’t genot
    van de frisse waterstromen
    dan mijn ziel naar U, o God.
    Ja, mijn ziel dorst naar den Heer.
    God des levens, ach, wanneer
    zal ik naad’ren voor uw ogen,
    in den tempel uwer eer?

  2. Maar de Heer zal uitkomst geven,
    Hij, die ’s daags zijn gunst gebiedt.
    ’k Zal in dit vertrouwen leven,
    ’k Zing in dit geloof mijn lied.
    ’k Zing zijn lof zelfs in den nacht;
    bij mijn God verstilt mijn klacht;
    ’k roep tot Hem, den God mijns levens,
    Hij slaat op mijn bidden acht.

Hendrik Hasper, 1949

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer