Kerk & religie

De staat zorgt voor een psalmboek

Na meer dan twee eeuwen Datheen is er dan eindelijk een nieuwe berijming. Niet de kerk maar de staat is de opdrachtgever van het project rond de psalmbundel van 1773.

18 November 2009 07:57Gewijzigd op 20 March 2023 11:49Leestijd 5 minuten
APELDOORN – Openbare voorlezing op 2 juli 1773 van enkele nieuwe psalmen in het Haagse Mauritshuis, ten aanhoren van aanzienlijken uit kerk en politiek. Foto RD
APELDOORN – Openbare voorlezing op 2 juli 1773 van enkele nieuwe psalmen in het Haagse Mauritshuis, ten aanhoren van aanzienlijken uit kerk en politiek. Foto RD

In de jaren 60 van de 18e eeuw wordt de kritiek op de bundel van Datheen, die dan alweer twee eeuwen meegaat, steeds groter. Daarbij komt: er zijn mooie alternatieven op de markt. De bundel uit 1760 van Laus Deo, Salus Populo bijvoorbeeld gooit hoge ogen vanwege zijn literaire kwaliteit. Hoewel de classis Utrecht, die de bundel heeft laten onderzoeken, in 1763 vaststelt dat er in deze berijming „niet zelden uitdrukkingen voorkomen die of niet of ten minste zeer beswaarlijk met de ware leere van de verdorvenheid onser nature, de onvolmaaktheid der heiligen in dit leven sijn overeen te brengen.”Degene die dit rapporteert, ds. Jacobus Hinloopen, is echter niet onbevooroordeeld. Hij is betrokken bij de ándere bundel die in de race is voor kerkelijke invoering: de berijming van Johannes Eusebius Voet, die in 1764 verschijnt.

Naast deze twee spelers is er nog een derde, oudere concurrent. ”Den Hoonig-Raat der Psalm-Dichten” van Hendrik Ghysen uit 1686 blijkt bij velen, vooral eenvoudigen, zeer geliefd te zijn.

Selectus

Op verschillende classicale en provinciale vergaderingen van de Gereformeerde Kerk is in die jaren het psalmzingen al eens aan de orde geweest. Iedere vergadering heeft zo haar voorkeur. In Groningen en Friesland prefereert men Ghysen. In Zuid-Holland, Gelderland en Zeeland verkiest men Voet. In Noord-Holland is men inmiddels bekend met Laus Deo, Salus Populo.

Maar een nationale synode van kerk is er niet. Dus nemen de Staten-Generaal het initiatief. Op 6 mei 1772 valt de beslissing: er moet een „Selectus” komen uit alle drie de bundels. Een politiek besluit. Want met deze drie berijmingen bedienen de Staten-Generaal een brede groep. Ghysen ligt bij het gewone kerkvolk goed. De psalmen van Laus Deo, Salus Populo kunnen een brede kerkelijke kring aanspreken. De inbreng van Voet staat garant voor de instemming van een invloedrijke school van gereformeerde predikanten.

Een commissie van afgevaardigden uit de provincies moet de selectie gaan maken. Zo worden door de verschillende Provinciale Staten (nota bene!) de volgende predikanten naar Den Haag gestuurd: Johannes van Spaan (Zuid-Holland), Rutger Schutte (Noord-Holland), George Lemke (Friesland), Theo­dorus Lubbers (Groningen), Henricus Johannes Folmer (Drenthe), Hinloopen (Utrecht), Dirk Semeins van Binnevest (Overijssel), Josua van Iperen (Zeeland) en Ahasverus van den Berg (Gelderland).

Samen met enkele afgevaardigden van de overheid mogen deze „ervaarene, geleerde en soo in taal- als digtkunde uitmuntende Mannen”, zoals ze later genoemd worden, aan de klus gaan beginnen.

Schaven

Op 12 januari 1773 neemt de commissie haar intrek in het Mauritshuis. In 120 zittingen verzetten de leden enorm veel werk. Per psalm maken ze uit de drie bundels een keus. Dan begint het schaven: regel voor regel, woord voor woord.

Josua van Iperen doet er minutieus verslag van in zijn ”Kerkelyke historie van het psalm-gezang”, dat een paar jaar later verschijnt.

Illustratief is hoe de mannen met Psalm 42 (zie hiernaast) omgaan. Ze kiezen de berijming van Laus Deo, Salus Populo. Waarschijnlijk weten ze niet dat die van de hand van de remonstrantse dichteres Lucretia van Merken is.

Met vers 1 is niet veel mis. Maar met vers 5 hebben de mannen grote moeite, omdat dat „by de Kunstgenooten geheel wat anders uitdrukte, dan in ’t Hebreeuwsch.” Ze missen bijvoorbeeld deze zinsnede uit de Schrift: „Hy zal ’s daags zyne goedertierenheid gebieden.” Daarom wordt de tweede regel („Als myn toevlugt in den nood”) veranderd in: „Hij, die ’s daags zijn gunst gebiedt.”

De regels 3 en 4 van Van Merken („’k Zal aan hem myn zugten wyden,/ By het scheemrend morgenrood”) bevatten rarigheden, meldt Van Iperen. Om de „winderige, niets beduidende, oneigene en voor ’t Kerkgezang minvoegelyke inlasschingen van het „scheemrend morgenrood”, en van het „wyden der zugten” te verliezen” maakt de commissie er iets anders van: „’k Zal in dit vertrouwen leeven,/ En dat melden in mijn lied.”

Zo werken de ”psalmkiezers” alle psalmen en de Eenige Gezangen af. Na zeven maanden, op 19 juli, gaan ze in „statige optogt” naar de Staten-Generaal. Om afscheid te nemen.

Uitsluiting

De Staten van Holland en Westvriesland voeren de nieuwe berijming het eerst in, de andere gewesten volgen snel. Per 1 januari 1775 is de bundel het officiële psalmboek van de Gereformeerde Kerk.

Let wel: de nieuwe psalmen zúllen gebruikt worden, in de kerk, op school, in het openbaar bestuur, „met uitsluiting van alle andere Berymingen.” En zijn er „onwilligen”, dan moeten de classes hen tot hun „plicht” brengen. Onwilligen zijn er. Er breekt zelfs hier en daar oproer uit. Dat heeft overigens vooral te maken met de nieuwe zangwijze –de zogenaamde korte zingtrant– die her en der wordt ingevoerd.

Niettemin, Datheen verdwijnt bijna geheel. De kerk van de Reformatie zingt voortaan een staatsberijming. En juist deze bundel gaat het keurmerk van bevindelijkheid krijgen.

Dit is het negende deel in een serie over psalmberijmingen. Volgende week deel 10: Hasper.


Psalm XLII
  1. ’t Hijgend hert, de jagt ontkomen,
    Schreeuwt niet sterker naar ’t genot
    Van de frissche waterstroomen,
    Dan mijn ziel verlangt naar God.
    Ja, mijn ziel dorst naar den Heer;
    God des levens, ach! wanneer
    Zal ik naadren voor uw oogen;
    In uw huis uw’ naam verhoogen?

  2. Maar de HEER zal uitkomst geeven,
    Hij, die ’s daags zijn gunst gebiedt:
    ’k Zal in dit vertrouwen leeven,
    En dat melden in mijn lied,
    ’k Zal zijn’ lof, zelfs in den nacht,
    Zingen daar ik Hem verwacht,
    En mijn hart, wat mij moog’ treffen,
    Tot den God mijns levens heffen.

Staatsberijming, 1773

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer