Calvijn & Wij, echt een evenement
Het gastenboek van de tentoonstelling ”Calvijn & Wij” puilt uit van de loftuitingen: „We kwamen tijd tekort”, „prachtig erfgoed”, „zeer inspirerend”, „wat een bezinning.” Ter hoogte van het orgel valt de ochtendzon met bakken naar binnen.
Wat niemand had durven denken, is toch gebeurd: binnen een halfjaar tijd trok een tentoonstelling over Johannes Calvijn in de Grote Kerk te Dordrecht 100.000 bezoekers. Vanwaar zo veel aandacht voor de man uit Genève wiens naam, hoe karikaturaal ook, synoniem is met ernstigheid, soberheid, matigheid, kleinburgerlijkheid, zuinigheid, voor strenge moraal en stoffige boeken, voor dat ene koekje bij de koffie?Woensdagmorgen. De stad Dordrecht hult zich nog in een herfstige stilte. Bij de ingang van de Grote Kerk is het al drukker dan in de winkelstraat. Wat komt het echtpaar doen, daar achter in de rij? Hij: „Dit is de laatste week dat de Calvijntentoonstelling te zien is.” Zij: „Dit moet je gewoon gezien hebben.”
Joyce (18) en Melissa (19) zullen juist aan de tentoonstelling beginnen. Wat hebben ze met Calvijn? Een beetje twijfelmoedig schudden ze hun hoofd. „Eigenlijk niet zo veel. We doen dit in opdracht van school, voor een werkstuk voor godsdienst.”
Een ouder echtpaar geeft te kennen niet zo veel met het calvinisme te hebben. „Maar zo’n kerk, deze sfeer, zo gewijd. Dit is echt een evenement.”
Al roezemoezend trekt het publiek langs teksten en beelden van de reformator uit Genève. Klassieke en eigentijdse teksten wisselen elkaar af: „Calvijn en Obama slagen er beiden in mensen te inspireren met hun visie”. En: „Wij zijn allen geschapen om God te loven.”
Een man in een stemmig pak zegt: „Ik was er nog niet aan toegekomen om deze expositie te bezoeken. Maar het moest er toch echt nog even van komen, ook al heb ik er eigenlijk geen tijd voor. Wij doen alles op een holletje tegenwoordig. Zo leefde Calvijn niet. Maar Calvijn had natuurlijk ook geen last van een computer.”
Op een wit bord staat met grote letters: „Calvijn is toch een beetje van ons allemaal.” Maarten ’t Hart mag ook weer iets zeggen over mannen met dunne lippen, met varkensoogjes en vlekkerige rode wangen. Dat zijn dus de calvinisten. ’t Hart wordt oud, en heel vervelend.
Een fotohoek toont een portret van Balkenende, van het echtpaar ds. J. J. van Eckeveld bij de kerk van de gereformeerde gemeente te Dordrecht, een impressie van het heilig avondmaal, een volle kerk, pepermunt, dopen, bidden, kerkgangers in stemmig zwart, een man in klederdracht, een knielend kind.
Een kaart van Europa toont de brandhaarden van de Reformatie: Genève, Dordrecht, Noyon, Wittenberg, Zürich, Antwerpen, Emden. Er is een drieluik over de dood en het laatste oordeel. Een engel wijst naar links, of naar rechts. Een tijdbalk maakt Calvijns leven inzichtelijk. Bewegende beelden tonen de man tijdens zijn ochtendgebed, nog in nachtgewaad, op z’n knieën bij z’n bed, terwijl achter het venster de grauwe ochtendzon het nachtelijk duister breekt. Bewegende beelden tonen hem in zijn consistorium, in zijn leslokaal, terwijl hij brieven schrijft, terwijl hij preekt voor de schare.
Het gastenboek laat namen zien van over de hele wereld. Iemand uit Toronto schrijft: „Excellent.” Een Belg zegt: „Een mens wordt hier stil van.” Bij de uitgang zegt een oude vrouw, terwijl ze haar rollator over de drempel trekt: „Er is tóch meer tussen hemel en aarde dan we denken. Ik ben er gewoon van opgeknapt.”