Noorse coalitie kan waarschijnlijk blijven
De kans dat de zittende rode coalitie in Noorwegen maandag na de parlementsverkiezingen kan blijven zitten is groot, maar dat betekent niet dat oppositiepartijen helemaal kansloos zijn. Het enige wat daar op dit moment over te zeggen valt, is dat het nog vrij spannend zal worden. Rond 30 procent van de kiezers weet bovendien nog niet wat ze gaan doen. In principe ruimte genoeg dus voor verrassingen.
Het grootste probleem aan de rechterkant van het Noorse partijenstelsel is echter dat ook een meerderheid niet automatisch een rechts kabinet oplevert. Dat ligt aan de onderlinge verdeeldheid over de te varen koers. De christendemocratische KrF (Kristelig Folkeparti) bijvoorbeeld, maar ook de liberalen (Venstre) willen onder geen beding met de als populistisch te boek staande Vooruitgangspartij (Fremskrittsparti) in zee. Dat is echter wel na de sociaaldemocratische Arbeiderparti van premier Stoltenberg de grootste partij, met in het zittende parlement 38 zetels.De christendemocraten hebben het de afgelopen vier jaar moeten stellen met slechts elf zetels tegen bijna drie keer zo veel (32 zetels) in de voorafgaande periode, toen ze niet alleen aan de regering deelnamen, maar ook de premier leverden in de persoon van Kjell Magne Bondevik. Bondevik verliet teleurgesteld het politieke toneel en zijn plaats werd ingenomen door een nieuwe leider, Dagfinn Høybraten.
Het ziet er niet naar uit, dat de KrF maandag opnieuw zal moeten inleveren. De aanhang is volgens de peilingen van de afgelopen vier jaar tot op vandaag aan toe vrijwel constant gebleven, in casu op rond de 6 procent, maar een nieuwe prominente rol zit er daarmee voor de partij normaal gesproken voorlopig niet in.
Als christendemocraten en liberalen bij hun afwijzing van de Fremskrittsparti blijven, is een kabinet Stoltenberg-II praktisch al een gegeven. Stoltenberg-I heeft zich vrij moeiteloos weten te handhaven, ondanks dat het de eerste keer was dat de sociaaldemocraten zich genoodzaakt zagen een coalitie aan te gaan. De arbeiderspartij heeft het in het verleden altijd alleen afgekund, al was het ook vaak met een minderheidsregering. De uitverkoren partners waren de links-socialisten (Sosialistisk Venstreparti) en de links-liberalen (Senterparti).
Dat is kennelijk zo goed bevallen dat daarin geen verandering is gekomen. Een duidelijke ‘ruk naar links’ is ook niet uitgebleven, vooral als het gaat over de rol van de staat in de maatschappij. Privatisering van staatsbedrijven was er bijvoorbeeld niet bij en als het al echt niet anders meer kon hebben Stoltenberg en de zijnen dat zo veel mogelijk weten te camoufleren.
De marges zijn echter ook in de Noorse politiek de facto klein. De partij die serieus aan het stelsel van het onder langjarige sociaaldemocratische hegemonie opgebouwde systeem wil gaan knagen moet in dit langgerekte en schaars bevolkte Scandinavische land nog worden opgericht. Ook het milieu en de klimaatpolitiek staat overal hoog in het vaandel.
De conservatieven (Høyre) zowel als de liberalen willen echter niettemin op onderdelen sleutelen aan het gebouw van de welzijnsstaat. Meer eigen initiatief en lastenverlichting zijn de leuzen die daarbij worden gehanteerd. De Fremskrittsparti blijft zich op haar beurt hevig verzetten tegen de immigratie van moslims en andere niet-westerse nieuwkomers, maar schuwt evenmin belastingverlaging niet, hoewel zij aan de andere kant meer gezondheidszorg en snelwegen willen.
De christendemocraten hameren er tevens op, dat de gezinnen met kleine kinderen zelf moeten kunnen kiezen of ze deze naar de kinderopvang brengen of bij moeder thuis laten. Die keuzevrijheid bestaat nu weliswaar ook, maar het probleem is dat daar geen beloning tegenover staat.